Ik mis je achter op de fiets,
ik mis je in de trein.
Ik mis je bij de H&M
en bij de Albert Heijn.
Ik mis je onder rekenen,
ik mis je onder lezen.
Ik mis je in de winter,
bij het voeren van de mezen.
Ik mis je als ik jarig ben
en als de oma’s komen.
Ik mis je als ik wakker lig,
ik mis je in mijn dromen.
Ik mis je zonder woorden,
elke dag en elke nacht.
Ik mis je als ik grapjes maak
en niemand om me lacht.
Ik mis je in de kamer,
als ik naar je foto kijk.
Ik mis je als we – ik en papa –
fietsen op de dijk.
Ik mis je op vakantie,
in ons huisje op de hei
en als we door de regen lopen
zonder jou erbij.
Ik mis je elke dag opnieuw
wanneer ik wakker word.
Ik mis je schoenen in de gang,
je beker naast je bord.
Ik mis jouw tandenborstel
naast de mijne in het glas.
Ik mis je voeten op de trap.
Ik mis je blauwe jas.
Ik mis jouw kleren in de kast,
je broeken en je truien.
Ik mis je geur, ik mis je stem,
ik mis je boze buien.
Ik mis je bij je graf
als ik je naam zie op de steen.
Ik mis je als ik samen ben
met papa, en alleen.
Ik mis je als ik ijsjes eet,
en appels en bananen.
Ik mis je als ik huilen moet,
ik mis je zonder tranen.
Ik mis je als je jarig was
en iedereen er is.
Ik mis je als ik eventjes
niet merk dat ik je mis.
Ik mis je als ik keelpijn heb,
ik mis je als ik val.
Ik mis je nergens echt het ergst,
maar altijd overal.
Bette Westera. Uit: Doodgewoon. Illustraties Sylvia Weve. Gottmer, 2014.
Dichters grossieren in gedichten over de dood. Maar over die onontkoombare gast schrijven zoals Bette Westera in dit boek doet is weinigen gegeven.
Onopgesmukt, treffend en onomwonden, nergens kinderachtig, lichtvoetig zoals in het slotvers ‘Hier lig ik dan/begraven in een grazig stukje groen/en denk wat ik al eerder dacht:/de dood is goed te doen’, maar in andere verzen zoals hierboven knijpt het door.
Westera gaat niets uit de weg, ook een ongemakkelijk onderwerp als zelfdoding niet, en doet dat met fijnzinnige precisie: ‘Ze kon niet meer ontvangen/wat wij haar wilden geven/Ze trok de stoute schoenen aan/en stapte uit het leven.’
Er is een te vroeg geboren baby, er zijn dode grootouders en huisdieren en er is een overleden klasgenootje. Er is tante An die haar tiran van een echtgenoot in een vaas op de kast heeft staan en er is een gedicht over Fiesta de los Muertos, het Feest van de Doden, begin november: ‘Vanavond gaan we dansen op de graven/vanavond is het feest voor iedereen/We plukken wilde bloemen, we versieren oma’s steen/we maken lekker eten klaar en brengen het erheen.’
Nergens wordt het soepele eindrijm irritant, metrisch kloppen de gedichten als een bus. Vormgeving en illustraties zijn meer dan bijzonder, vertellen hun eigen verhaal en voegen daarmee iets toe aan de gedichten.
De dood zal niet plotseling een gewenste gast zijn, maar dit boek maakt hem in elk geval gewoner. Het verdient een groot publiek, van kinderen zowel als volwassenen.
Leeftijd 5+