Tag Archief van: poëzie

Er heeft vannacht een sneeuwman
in de tuin gestaan. Een konijn kwam
tevoorschijn en keek zo lief

dat de sneeuwman ervan smolt.
Hij boog zich voorover om het konijn
teder te kussen en plotseling beet

het beest hem in zijn neus. Het rende weg
met in zijn bek de wortel die hij uit
het gezicht van de sneeuwman getrokken had.

Zo is de liefde. Je dénkt dat er
van je gehouden wordt, maar
ze gaan er met je neus vandoor.
Ted van Lieshout. Uit:  Ze gaan er met je neus vandoor. Illustraties en vormgeving Ted van Lieshout. Leopold, 2018.
Met bovenstaand gedicht begint dit, opnieuw uiterst bijzondere, boek van Ted van Lieshout. Meteen erna ziet de lezer twee witte pagina’s, gevolgd door een bezorgde doch hilarische dialoog tussen de letters zelf die deze bundel graag willen maken maar constateren dat de dichter onder de tafel ligt.
Als ze hem vragen waarom is het antwoord: liefdesverdriet. Hij wil niet meer schrijven. Zorgelijk, aldus de letters, hoe kunnen ze nou een boek maken zonder de dichter? Trouwens, waarom ligt hij eigenlijk onder de tafel en niet gewoon in bed? “Hij zegt dat hij een bijzonder mens is en zo iemand doet het anders dan gewone mensen”  krijgen ze als antwoord.
Als het verhaal in dit boek net zo autobiografisch is als deze zin, heeft van Lieshout zijn pijn op briljante wijze omgezet.
De (zwarte) letters raken na wat plichtplegingen in oorlog met (rode) letters van een andere  dichter, Hilda Steunvoet, die ze eigenlijk als partner voor hun eigen dichter hadden bedacht, behalve dat hun dichter van mannen houdt en ouder is.
Na wat gehakketak duwen de rode de zwarte letters van de pagina’s – let wel, alles in een spectaculaire, volkomen originele en geniale vormgeving – , er volgen een paar gedichten van deze onbekende dichter, over Ieper en de Eerste Wereldoorlog, maar uiteindelijk winnen de zwarte letters de strijd, al zijn er wat casualties: “..jn we er allemaal nog wel? Er       jn gaten in ons ge allen. W e jn er nog?”
Volgt een laatste gedicht over een berg die wilde groeien met als slotregel “Je tranen zijn warm. O, vergeet dat toch niet!”, al mist de i het puntje, want die is in de letteroorlog gesneuveld.
Niet alleen weet van Lieshout weer een boek te maken dat niemand voor hem heeft gemaakt, ook mengt hij op onnavolgbare wijze vorm en inhoud tot een zinvol geheel, waar maar een paar gedichten in staan, maar de achterliggende gedachte luid en duidelijk over het voetlicht komt. Een bijzondere dichter en vormgever, dat is zeker.
Leeftijd: 9+

 

Oud
Ze telt het vallen van blaadjes achter haar raam,
trekt haar stoel soms nog de kamer uit want
alles is beter dan muren die je niet zelf hebt uitgekozen.

Iedereen sterft hier langzaam.
De dood en de geur van schoonmaakmiddelen
verschuilen zich onder de vloertegels,
dikke vrouwen in te groot gegroeide huiden
dwalen door de gangen, grijpen met geklauwde handen
naar stevige armen voor houvast.

De kleinkinderen komen eens in de twee weken langs,
smeken om ijsjes en krijgen dan muntgeld,
er is hier geen speeltuin in de buurt.

Maaike Rijntjes. Uit: Poets!vrouwen. Uitgeverij Monnier, 2016, inleiding Ellen Deckwitz. Poets!vrouwen is een project van de Poëziemarathon georganiseerd door de Stichting Literaire Activiteiten Groningen (SLAG). 
Een bloemlezing met gedichten van vrouwelijke dichters uit Nederlands noordelijkste provincie. Over geheugen en herinneringen, treinreizen en bang zijn, vergeten en vergeten worden. Bieden deze dichters een eigen kijk op de werkelijkheid? Ja zeker, even divers en veelkleurig als ze zelf ongetwijfeld zijn, maar met duidelijk hoorbare vrouwenstemmen.
Wat dat zijn? Stemmen over de levens van vrouwen, simpel gesteld. Of die anders zijn dan de levens van mannen, daarover verschillen de meningen, maar het is beslist verfrissend om de gedichten te lezen en te merken dat vrouw worden in deze poëzie een thema is, zoals in deze regels van Ellen Deckwitz: “Nu ben ik tien en heb ik geen idee/waar vrouwen worden gekweekt.”

Tij
Het stormt,
we steken scheppen in de woeste waterbek.
Dat maakt niet uit – de oceaan wordt
langzaamaan schuimend gek.
Kon hij de vloed niet aan?
Kreeg hij hoofdpijn van de maan?
Met waterige tanden
spuugt hij golven op het land:
het zand pakt alles samen,
knijpt zijn korrels tot een strand
en hoopt dat het gaat ebben.
En wij?
Wij willen nog niet gaan,
wij hebben een kasteel
om naast te blijven staan.
Edward van de Vendel. Uit: Betrap me. Querido, 1996.

Liefdeslied
Als je het gezang van een walvis
in de lente, veertien maal versnelt
hoor je een lieflijke vogel.

Bij normale snelheid klinkt
zijn liefdeslied zoals je nooit hoorde
droevig en gelukkig tegelijk.

Elke week veranderen de vissen
een kleinigheid en de volgende lente
zingen ze een totaal nieuw lied.

Mensen vingen het geluid onder water
weerkaatst door onderzeese bergen.
Zij hesen het omhoog en legden het vast

op een slap plastic plaatje dat ik vond
in een tweedehands boek.
Het was oud en de naald ruiste

maar ik hoorde het gezang
van verliefde reuzen
tussen biologisch commentaar.

Ook stuurden ze de klanken
die eeuwen diep in de zeeën
hadden geklonken hoog in de ruimte.

Over honderdduizend jaar vindt
een intelligente krekel de platina plaat.
Hij zoekt de sleutel en verstaat het

in zijn eigen digitale taal.
Hij wordt verliefd op een walvis
verdwenen in tijd en ruimte.
Remco Ekkers. Uit: Haringen in de sneeuw, Leopold, 1984. 
Bovenstaande gedichten komen uit: Zot van Zee. Poëzie tussen eb en vloed. Verzameld door Jan van Coillie, geïllustreerd door Sabien Clement, Korneel Detailleur, Esther Platteeuw, Pieter van Eenoge en Kaas Verplancke. Exclusieve uitgave van de Maatschappij van de Brugse Zeehaven, 2017.

Een verzamelbundel met gedichten over de zee als een vlammende prima donna, de duinen als ridders van zand, een storm in de afwasbak, zeemeerminnen en dansende kwalletjes geschreven door een stoet van ruim veertig dichters, waaronder grote namen als Lucebert, Guillame van der Graft, Mensje van Keulen en Hans Andreus zie je niet vaak.
Selectiecriterium van samensteller Jan van Coillie was, om de allermooiste en fantasierijkste gedichten te vinden over zee en strand: “een kinderlijke blik van verwondering en bewondering” schrijft van Coillie in zijn nawoord “waardoor de zon een mannequin wordt, de zee buldert van het lachen en de blauwe kwalletjes dansen op de schitterende muziek van de zee… een taalspel… een ode aan de verbeelding.”
Het resultaat is een waar feest voor liefhebbers van zowel poëzie als de zee. Gedichten gaan bondjes met elkaar aan, reageren of botsen op elkaar, nergens wordt het voorspelbaar, niks is saai of ‘gewoon’.
De dichters, waarvan velen ook of alleen maar voor kinderen schrijven, zijn prachtig bij elkaar gezocht, vaak met  oude of onbekendere gedichten die gelukkig zijn opgediept uit lang geleden uitgegeven boeken. De illlustraties door een keur van Vlaamse tekenaars zijn ronduit fantastisch. Zo moet (jeugd)poëzie zijn.
Dit is, gok ik, wat Thomas de Veen van NRC in zijn artikel  ‘Sorry maar kinderpoëzie moet echt beter’ bedoelt.
Helaas is het boek niet in de winkel te koop. De uitgave is bedoeld om jongeren te inspireren over het onderwerp haven en zee en om de Zeehaven van Brugge onder hun aandacht te brengen.

Ik noem je naam,
vandaag, morgen,
volgend jaar.

Ik roep je vaak, zo hard
ik wil. Ik schreeuw je
van de daken.

Ik huil, raas, fluister,
aarzel, stotter, stamel,
schater, zoen en zing je naam.

Vallende blaadjes wapperen
je naam. Vogelveertjes
ritselen je naam.

Wolken zwiepen hem mee. In leeuwenkuilen,
muizenholen, op de bodem van de  zee:
je naam.

Regendruppels drinken hem op weg
naar de oceaan. Ook de maan knipoogt
‘s avonds laat jouw naam.

En door het raam, tegen vergeten,
schijnt als een nieuwe ster in neonletters
aan de lucht hoe je altijd zult heten.

Diet Groothuis, Uit: Waar ik ben. Gedichten voor kinderen en anderen. Illustraties
Merel Eyckerman. De Eenhoorn, 2012.

 

Als je nou eens niet kon sterven,

zou je dan op zwemles gaan?
Van de hoge duikplank duiken?
Zeilen zonder zwemvest aan?
Op de hoogste bergen klimmen?
Op de smalste richels staan?
Langs de diepste kloven lopen?
Was daar dan nog wel wat aan?
Als je nou eens niet kon sterven,
was vakantie dan nog fijn?
Zou je je nog steeds verheugen
op dat reisje met de trein?
Zou je van het strand genieten?
Van de zee, de zonneschijn?
Van de ijsjes, van de frieten?
Zou je dan gelukkig zijn?
Bette Westera. Uit: Doodgewoon. Illustraties Sylvia Weve. Gottmer, 2014.
Bette Westera wint met dit boek de Zilveren Griffel voor poëzie 2015.

Ik zie
honderd kleuren blauw
korenbloem kobalt en pauw
zee azuur en ijs
hemels hel vergeet-mij-niet
ik zie ik zie
wat jij niet ziet
je ogen zijn het mooiste blauw
ik kijk het liefst naar jou

Ik zie
honderd kleuren rood
kersen kreeft koraal pioen
klaproos knal en vermiljoen
bloed tomaat en vuur en biet
ik zie ik zie
wat jij niet ziet
de kleur is rood ik hou van jou
en jij van mij… of niet
Hans en Monique Hagen. Uit: Nooit denk ik aan niets. Tekeningen Charlotte Dematons. Querido, 2015.
Na vorige succesbundels als ‘Jij bent de liefste’ (2000) en ‘Van mij en van jou’ (2007) hebben Hans en Monique Hagen opnieuw een heerlijk boek afgeleverd. Trefzekere poëzie met gedichten voorzichtig als vraagtekens of glimmend als bellenblaas maar soms ook stampend als een kwade mannetjesolifant: is god gemaakt van lucht of van wens? en is er een hemel en waar dan wel?, of ‘Boos’: rode knetter dynamiet/takkenbijter kakkepiet/stekkert kukert slakkensop/de boze bui knalt uit mijn kop/hou op hou op hou op.
Ritmisch en in (spaarzaam) rijm en ogenschijnlijk eenvoudige maar oh zo muzikale taal worden grote thema’s op filosofische wijze aangesneden: ‘wat is nul en wat is niets/wanneer is ooit wanneer is nooit/en waar is nergens/dat moet ik nog bedenken’.
Maar ook alledaagse dingen komen voorbij, zoals slapeloosheid in het prachtige ‘Lam ram ooi’ waar schapen tellen alleen maar tot verder wakker worden leidt: ‘vijftien twintig/hiphop lam/veertig vijftig/dikzak ram/achtentachtig/honderd ooi/ik raak mijn tel kwijt/door die schapen/ik raak mijn slaap kwijt/in het hooi.’
De tekeningen van Charlotte Dematons, bekend van haar Sinterklaasboeken, ‘De gele ballon’ en het sublieme ‘Nederland’ verbeelden de gedichten niet alleen uitzonderlijk goed maar vertellen het daarnaast het verhaal er vlakbij of omheen. Dematons is grootmeester in details, zoals de vlinder die pas op de pagina ná de brandneteltekening met rupsgaatjes bij het gedicht ‘Vlinder’ te zien is. Of de beer die vaak terugkomt in de tekeningen en halverwege het boek een lief eigen gedicht blijkt te hebben, met achterin het boek een onverwachte wending.
Dematons gaat verder dan in haar eerder genoemde boeken: heldere, sterke, soms van Gogh-achtige tekeningen wisselt ze af met dromerige pastelplaten en krachtige, bijna propere, beelden.
Leeftijd 3+

Koppig
En, wat zien we?
-Een konijn natuurlijk!
-Een konijn. En?
-En? Ik zie een konijn.
-En tegelijkertijd een…?
-Konijn zeg ik toch!
-Eend.
-Eend?
-Oren snavel zie je wel?
-Ik zie alleen een konijn.
-En een eend.
-Een konijn!
-Eend!
-Konijn!
-Konijn konijn konijn!
Mustafa Stitou. Illustratie Martijn van der Linden. Uit: Zo mooi anders. Een gedichtenprentenboek. Lemniscaat, 2015. 
Goed idee: een gedichtenprentenboek op groot formaat, waarin illustratoren van naam en faam hun lievelingsgedicht voorzien van beeld.  Zo tekent Marijke ten Cate de wind uit een gedicht van Wim Hofman, maakt Linde Faas een melancholische plaat bij ‘Kom terug’ van Toon Tellegen, voorziet Georgien Overwater ‘De sprookjesschrijver’ van Annie M.G. Schmidt van een nieuwe jas en schept Martijn van der Linden een nieuw beest bij bovengenoemd gedicht van Mustafa Stitou. Sommige tekeningen zijn geslaagder dan andere. Bart Moeyaerts ‘Siberie’ roept bij mij warmere en vrolijker beelden op dan de dramatische pluizenstorm die Ingrid Schubert er van maakt, maar daar staat Sanne te Loos ingetogen doch absoluut geweldige plaat bij Hans Hagens ‘Verf, steen of klei’ tegenover.
Mijn favoriet is Dieter Schuberts Blauwbilgorgel, die er nooit meer anders uit zal zien dan als deze dikbillige, bolwangige  vrolijkerd met trompetjes op zijn hoofd. 
Jammer van de wat nietszeggende titel en het saaie omslag. Maar dat is dan ook het enige aan dit boek dat jammer is.

Het is gedichtendag! Iedereen gefeliciteerd!
Gisteravond begon dat met de uitreiking van de VSB-poëzieprijs aan Armando en De Gedichtenwedstrijdprijs aan Henk van Loenen. Mijn gedicht ‘Een koe’ was doorgedrongen tot de Top 100 van De Gedichtenwedstrijd.
Een koe
Wat kan ze anders
dan schuw op wankel hoge hoeven
met een wiebelend hoofd, als een hoedenplankbeestje,
over het hek turen?

Haar ruwroze tong uitsteken,
ze moet weten wie ik ben.
Licht geven uit haar fluwelen vel,
me aankijken met de allerzachtste ogen.

Met haar rafelstaart onophoudelijk
vliegen verjagen omdat dat moet,
geelgekke flapjes ontsieren haar oren.
Rustiger dan een slapende reus.
Hier zie je het gedicht op video:  http://www.youtube.com/watch?v=hCqT9f65w-4  Het gedicht is ook te vinden in de  bundel ‘Dansen op de maat van het ogenblik’, waar alle gedichten uit de Top 100 van 2011 in staan.
Diet Groothuis ‘Een koe’. Uit: Dansen op de maat van het ogenblik. Augustus, 2011.