Ik was veel kleiner dan de stad
en schrok nog van bedelaars
waar altijd iets niet meer aan zat.
De winkels waren hemelhoog met
witte bergen onderbroeken, waarin
gegraaid werd van het zoeken tot
handen hadden. Ik vergat de weg
die ik niet had geleerd en
liep verkeerd. Een vrouw, gerimpeld
van bestaan, vroeg of ik met haar op
wou gaan, want anders viel zij om.
We liepen samen krom,
als een gezinnetje van zotten.
Zij wist de weg, ik droeg haar oude botten.
Joke van Leeuwen. Uit: Vier manieren om op iemand te wachten. Querido, 2001.
Dit gedicht is geplaatst met toestemming vooraf van uitgeverij Querido.