Wel zeven lange weken heb ik ijverig gebroed
op zeven witte eieren, toen was het eindelijk goed.
De schalen gingen open, en er kroop uit ieder ei
een kopje, en een lijfje, en twee vleugeltjes erbij.
En even later,
na zeven plonsjes,
zag ik ze zwemmen,
mijn zeven donsjes!
Ze gingen drogen
in ’t warme gras,
en keken rond hoe
de wereld was.
Ik krijg maar niet genoeg van dat gesnater en geslobber,
ik kijk mijn ogen uit naar dat gespetter en gedobber!
Maar straks wanneer het avond wordt, dan zijn ze stil en moe.
Dan zwemmen ze haast slapend alle zeven naar me toe.
Ik spreid mijn witte veren uit, ik houd mijn vleugels klaar.
Daar kruipen ze dan tussen, alle zeven bij elkaar.
Harriet Laurey. In: Een schelp aan je oor, met tekeningen van Tineke Meirink. Uitgeverij Holland, 2001.