Circusdirecteur en andere gedichten voor kinderen

Diet blogt

Vogels vliegen bij duizenden naar de lamp duizenden vliegen zich te pletter, duizenden storten neer
duizenden zijn verblind, bij duizenden botsen ze
duizenden vogels vallen dood

De vuurtorenwachter houdt het niet langer uit
hij houdt te veel van vogels
en hij zegt: oké ik kap ermee!

Hij doet het licht uit.

In de verte vergaat een schip
een vrachtschip van de eilanden
een vrachtschip vol met vogels
duizenden vogels van de eilanden
duizenden vogels verdrinken.
Jacques Prévert. Uit: We schilderen een vogel. Vertaald door Wim Hofman. Querido, 2001.

Le gardien du phare aime trop les oiseaux
Des oiseax par milliers volent vers les feux
par milliers ils tombent par milliers ils se cognent
par miliers aveuglés par milliers assommés
par  milliers ils meurent

Le gardien ne peut supporter des choses pareilles
les oiseaux il les aime trop
alors il dit Tant pis je m’en fous!

Et il éteint tout

Au loin un cargo fait naufrage
un cargo venant des ïles
un cargo chargé d’oiseaux
des milliers d’oiseaux des ïles
des milliers d’oiseaux noyés.
Jacques Prévert. Uit: Histoires et autres histoires. Éditions Gallimard, Paris 1963.

Jij zes keer om het zoutvat gedraaide haringstaart!
Jij vier keer in het meelblik gedoopte kronkelbaard!
Buikbijter, schurftschijter, hinkende muis!
Prutpropper, kletsklopper, stinkende luis!
Huilmuil, pleur op met je kop als een watertoren!
Of ik stop puree in je bloemkooloren!
Jij gifpilvreter, ik geef je een klap!
Dan haal ik mijn broer, dus zet je maar schrap!
Jongens, jullie moeten nu naar bed!
Toe, mam, we hadden net zo’n pret.
Hans Adolf Halbey, vertaling Elly Schippers. Uit: Al mijn later is met jou. Samenstelling Edward van de Vendel, ill. Susanne Rotraut Berner. Querido, 2004.

Je hebt van die astronautenmaaltijden
daar gaan drie gangen in één pil.
Men zegt dat het knap is
zo’n éénspersoonshap-dis.
In zoiets kleins en ronds
zit toch het volle pond
drie gangen in één pil!

maar
hoe jij O zeggen kon
NASA kan er wat van leren
O
niet eens een woord,
een klank alleen
maar wat er allemaal paste in jouw O
Zo!
moleculaire minachting
bipolaire kou
een O als een oorvijg
een O als een douw
of hoe je je wenkbrauw optrok
geen Rus doet het je na
zelfs een brief van duizend kantjes
haalt die wenkbrauw niet qua
kwantumkleinering
panoramagekwel
een wenkbrauw als een oordeel
een wenkbrauwbevel.
Ik vind het knap, daar niet van
maar goddank dat er nu
iemand anders is
tegen wie je O zeggen kan.
Benny Lindelauf. Uit: Ik wil een naam van chocola. Querido, 2009.

Fluwelen linten
engelharen

wol van schapen
zilvergaren
een veter uit
een voetbalschoen.
Oranje rijmt
op donkerblauw
en geel
op kikkergroen.
Soms zijn de draden los en wijd
en
hier
is
een steekje kwijt.
Dat is niet erg
dat is juist goed
omdat ik daardoor
denken moet
aan mijn vriend
die dichter is.
Van meters aan
geschiedenis
– garen uit een
wollen jas
van vroeger die
mij niet meer past
en rafeldraden
uit een sprei –
zo breit hij een
gedicht voor mij.
Een versje dat
geen woorden heeft
maar in de winter
warmte geeft.
Mirjam van Houten. Uit: Wie heeft hier met verf lopen smijten. Querido, 2010.
Iedereen een vrolijk en gedichtenrijk 2011 gewenst!

Dit gedicht is geplaatst met toestemming vooraf van uitgeverij Querido.

Met kerst plaats ik een verhaal in plaats van poëzie. Dit jaar is dat Een Witte Kerst’ van Godfried Bomans:
Er was eens een man die het kerstfeest grondig wilde vieren. Hij haalde een laddertje uit de schuur en spande langs het plafond de rode papieren slingers die daarvoor garant zijn. Aan de lamp hing hij een van die rode bellen, die opgevouwen weinig lijken, maar naderhand nog aardig meevallen. Toen dekte hij de tafel. Hij had hiervoor urenlang over drie winkels verdeeld in de rij gestaan, maar het zag er dan ook goed uit. Naast elk bord stak hij ten slotte een kaarsje aan, waarvan je er tien in een doos koopt, en klapte in zijn handen. Dit was het teken om binnen te komen. Zijn vrouw en kinderen, die al die tijd in de keuken elkaar met een verlegen glimlach hadden aangekeken, kwamen bedremmeld binnen. “Nee maar,” zeiden ze, “dat had je niet moeten doen.” Maar omdat hij het toch gedaan had gingen ze blij zitten en keken elkaar warm aan. “En nu gaan we niet alleen smullen,” zei de man, ” we moeten ook beseffen wat er nu eigenlijk gebeurd is.”
En hij las voor hoe Maria en Jozef alle herbergen afliepen, maar nergens was er plaats. Maar het kind werd ten slotte toch geboren, zij het in een stal. En toen begonnen ze te eten, want nu mocht het, al was er dan veel ellende in de wereld.
“Kijk,” zei de man “dat is nu Kerst vieren en zo hoort het eigenlijk.” En daarin had hij gelijk. En zij verwonderden zich over de hardvochtigheid van al die herbergiers, maar het was ook tweeduizend jaar geleden moet je denken, zo iets kwam nu niet meer voor. En op dat ogenblik werd er gebeld. De man legde de banketstaaf die hij juist aan de mond bracht, verstoord weer op zijn bord.
“Dat is nu vervelend,” zei hij, “er is ook altijd wat.” Hij knoopte zijn servet los, sloeg de kruimels van zijn knie en slofte naar de voordeur. Er stond een man op de stoep met een baard en heldere, lichte ogen. Hij vroeg of hij hier ook schuilen mocht, want het sneeuwde zo. Het was namelijk een witte Kerst, dat heb ik nog vergeten te zeggen, hoe kan ik zo dom zijn. De beide mannen keken elkaar een ogenblik zwijgend aan en toen werd de een door een grote drift bevangen. “Uitgerekend op Kerstmis,” zei hij, “zijn er geen andere avonden.” En hij sloeg de deur hard achter zich dicht. Maar terug in de kamer kwam er een vreemd gevoel over hem en de tulband smaakte hem niet. “Ik ga nog eens even kijken,” zei hij, “er is iets gebeurd, maar ik weet niet wat.” Hij liep terug naar de stoep en keek in de warrelende sneeuw. Daar zag hij de man nog juist om de hoek verdwijnen, met een jonge vrouw naast zich, die zwanger was. Hij holde naar de hoek en tuurde de straat af, maar er was niemand meer te zien. Die twee leken wel in de sneeuw te zijn opgelost. Want het was, zoals gezegd, een witte Kerst.
Toen hij weer in de kamer kwam zag hij bleek en er stonden tranen in zijn ogen. “Zeg maar even niets,” zei hij, “die wind is wat schraal, het gaat wel weer over.” En dat was ook zo, men moet zich over die dingen kunnen heen zetten. Het werd nog een heel prettig Kerstfeest, het was in jaren niet zo echt geweest. Het bleef sneeuwen, de hele nacht door en zelfs het kind werd opnieuw in een schuur geboren.
Meer lezen: http://www.vragenoverkerst.nl/kerstverhalen/beroemde-verhalen
Godfried Bomans. Een witte kerst.

 
Ik wens je een goede  kerst. Morgen hier – traditiegetrouw – een kerstverhaal.

Tante Nel is niet mijn tante,
maar ze is het wel geweest.
Tante Nel was ooit mijn tante.
Nu is tante Nel een geest.

Altijd als ik jarig ben,

komt ze op bezoek.
Dan wil ze ook een kopje thee

en een plakje koek.

Ze komt niet door de voordeur.

Ze belt niet aan, welnee.

Ze zweeft gewoon naar binnen
en neemt een kopje thee.

Niemand kan haar horen,
niemand kan haar zien,
behalve ik. Daar zit ze,

naast tante Evelien.

Ze kijkt nieuwsgierig om zich heen
en blijft niet al te lang.
Ze drinkt haar thee, ze eet haar koek
en zweeft weer naar de gang.

Ik doe de voordeur open,

maar tante is al weg.
Ik zie nog net haar hoedje
verdwijnen door de heg.

Het is een vrolijk hoedje,
een hoedje met een veer.
‘Dag, Bette!’ roept het hoedje.
‘Tot volgend jaar maar weer.’
Bette Westera. Uit: Mijn zusje achter het behang. Familiepoëzie. Ill. Barbara de Wolf.  De Fontein, 2008. Cd met liedjes met muziek van Diederik van Essel.

De nacht is koud en helder
Er is een ronde maan.
Er klinken klikklakhoefjes:
Daar komt een ezel aan.

Hij draagt een vrouw: Maria.

Ze rilt zo nu en dan.
Ze vraagt: ‘Zijn we er bijna?’
‘Nog even,’ zegt haar man.

Mieke van Hooft. Uit: Kerstverhaal. Illustraties Tineke Eirink. Holland, 2008.
Kerstpoëzie is vrij zeldzaam. Dit boekje vertelt in lieve, korte gedichten het kerstverhaal aan jonge kinderen. Nostalgische tekeningen.