Circusdirecteur en andere gedichten voor kinderen

Diet blogt

Leeuw
De zon schijnt streepjes
Ik zie een kop tussen de struiken
Het is een loerende, lenige leeuw
Bruin en gelig van kleur
Soepel kruipt hij in het rond
De zon schijnt streepjes
Ik zie een kop tussen de struiken
Wegrennen.
Ruud Boels, 9 jaar, groep 6. Uit: De zon schijnt streepjes, bundel Kinderen en Poëzie 2010-2011. Stichting Poëziepaleis 2011.
Dit gedicht is één van de 100 winnaars van de gedichtenwedstrijd Kinderen en Poëzie 2010-2011 en staat in de bundel ‘De zon schijnt streepjes’. Duizenden kinderen van 6-12 doen elk jaar mee. Ze schrijven, thuis of na een poëzieles in de klas, een gedicht en sturen dat op. Het is een bonte verzameling van lange, korte, rijmende, grappige en stoere gedichten, uitgekozen door een vakjury onder leiding van dichter Kees Spiering.
De hoofdprijs was voor dit gedicht:
Einde
Hij kwam achter me aan
te groot  te sterk  te snel
voor mij en ik struikelde
over mijn woorden

Hij was vlak achter me
zijn hete adem in mijn nek
ik schreef mijn zwaard door zijn hart
liet rood bloed gutsen…gutsen
want dat klinkt zo lekker, gutsen

Hij lag toen daar, doodstil zo stil
en ik had geen woorden meer
ik keek
een rilling door zijn lijf…mijn lijf

Ik heb hem vermoord
met mijn lievelingspen
in drie woorden was hij dood
Lukas Schaap, 10 jaar, groep 7

Informatie over Kinderen en Poëzie: http://www.poeziepaleis.nl/projecten/kinderen-en-poezie/start



Eekhoorntjesbrood

”De nacht gooide zijn donkerste deken over het land. En de maan stond hoog aan de hemel.

Achter één raam van het koninklijk paleis
bleven de kroonluchters branden…

De koningin danste neuriënd door de kamer.
Ze draaide vrolijk rondjes tot bij de lege wieg. Alles duizelde
om haar heen.
Een wit konijntje, lief en zacht.
Tralala, met lange oren…
Ik wil dat het nog deze nacht
-vier witte pootjes!- wordt geboren.
Een konijntje…Dat wou ze o zo graag.
Eerst was het alleen maar een hartenwens geweest,
maar nu stond ook haar buik bol van verlangen.

De koning kwam goedgemutst de kamer binnenlopen.
De koningin walste hem zingend tegemoet, haar handen
als konijneoren op haar hoofd.
Ik draag ons -falderie- konijn!
Hoera! Ik voel het al bewegen!
Van alles wat ik van je heb gekregen
zal dit het allermooiste zijn.”
Maar wat een pech. De koning wil geen konijn maar een eekhoorn. Met rode staart. De koningin houdt – in rijm – voet bij stuk, een konijn wil ze en niks anders. De koning neemt, eveneens in rijm, het koninklijke besluit tot een eekhoorn. Ze komen er niet uit.
André Sollie lost het prachtig op, in mooie, rake taal en met inventieve, kleurrijke illustraties die ieder afzonderlijk een kunstwerk zijn. Met een leuke grap aan het begin van het boek.

André Sollie. Uit: Konijntjesbrood. Querido 2011.

Er was een regenworm in Sneek
die altijd naar de sterren keek,
en fluisterde: Hoe schoon, hoe schoon…
Zijn moeder zei: Doe toch gewoon,
kijk naar beneden naar de grond,
dat is normaal, dat is gezond,
kijk naar beneden zoals ik…

En toen? Toen kwam de leeuwerik!

Het wormpje, dat naar boven staarde,
zag hem op tijd en kroop in d’aarde,
maar moe die naar beneden keek
werd opgegeten (daar in Sneek).

Dus doe nooit wat je moeder zegt,
dan komt het allemaal terecht.
Annie M.G. Schmidt. Uit: Ziezo. De 347 kinderversjes. Tekeningen: Wim Bijmoer, Jenny Dalenoord, Carl Hollander, Jan Jutte, Mance Post, Thé Tjong-King, Peter Vos, Fiep Westendorp. Querido, 2004.
Leeftijd 4+

Oorlog als driftige muziek
Ik kan niks doen
Ik, ik ben maar één
Maar alleen

Waarom?
Wie heeft dit bedacht?
Was het god?
Waren het de mensen?
Of was het de oorlog?

Als een verslindend beest
eet het de liefde
en de vrede op.
Sebastiaan. Uit: Zwemmen met je kleren aan, Scheurkalender Jeugdpoëzie 2011. Samenstelling Karel Eykman en Ineke Holzhaus. Van Gennep, 2011.

Soms moet ik je opeens
zoenen geven,
dat gaat gewoon vanzelf.
Voordat ik het weet,
is het al gebeurd
en heb je weer een zoen
en nóg een zoen.
Moet je maar niet zo lief zijn.
Ik kan er niks aan doen!
Goed nieuws voor jeugdpoëzie- en Theo Olthuisliefhebbers : zijn nieuwste dichtbundel ‘Hoera, ik ben weer wakker’ is uit. 
Achtenveertig huis-, tuin- en schoolgedichten voor kinderen van ongeveer 5-8, in de van Olthuis bekende minieme, onderkoelde stijl, heel geschikt om met je kind uit het hoofd te leren in de file of tijdens lange, saaie autoritten.
Met als intrigerend grapje dat, net zoals in zijn vorige bundel ‘Lampje voor de nacht’ het  gedicht ‘Toverbril’ uit de eerste bundel (In je hoofd kun je alles) werd herhaald, hier het gedicht ‘Op slot’ uit ‘Lampje voor de nacht’, weliswaar iets gewijzigd, staat.
Theo Olthuis. Uit: Hoera, ik ben weer wakker. Illustratties Charlotte Dematons. Holland, 2011.
Website Theo Olthuis

Het is de tovermaand mei. Oude, bekende woorden, ooit nieuw en revolutionair, over, eeuwig jong, liefde
Een nieuwe lente en een nieuw geluid:
Ik wil dat dit lied klinkt als het gefluit,
Dat ik vaak hoorde in een zomernacht
In een oud stadje, langs de watergracht –
In huis was ’t donker, maar de stille straat
Vergaarde schemer, aan de lucht blonk laat
Nog licht, er viel een gouden blanke schijn
Over de gevels in mijn raamkozijn.
Dan blies een jongen als een orgelpijp,
De klanken schudden in de lucht zo rijp
als jonge kersen, wen een lentewind
In ’t bosje opgaat en zijn reis begint.
Hij dwaald’ over de bruggen, op den wal
Van ’t water, langzaam gaande, overal
Als een jonge vogel fluitend, onbewust
Van eigen blijheid om de avondrust.
En menig moe man, die zijn avondmaal
Nam, luisterde, als naar een oud verhaal,
Glimlachend, en een hand die ’t venster sloot,
Talmde een poze wijl de jongen floot.

Zo wil ik dat dit lied klinkt, er is één
die ik wèl wenste, dat mijn stem bescheen
Met meer dan lachen van haar zachte oog…
Heil, heil, ik voel hier handen en den weken boog
Van haren arm. Een koepel van blind licht,
Mild nevelend, omgeeft mijn aangezicht,
Mijn stem brandt in mij als de gele vlam
Van gas in glazen kooi, een eikestam
Breekt uit in twijgen, en jong lover spruit
Naar buiten: Hoort, er gaat een nieuw geluid:
Een jonge veldheer staat, in ’t blauw en goud
Roept aan de holle poort een luid heraut.

Toen speelden eerst de gnomen op hun trom
en toen de elven op hunne cymbalen,
toen Tritons, toen wij alle saam, verhalen,
Lange verhalen zang en droefenis.
Toen werden de uren van hun taak gewis
En zetten haar daar neer en lieten mij
Met haar alleen en gingen in een rij,
En zagen met de anderen samen toe.
Ik groef een graf waar golven komen toe-
Dekken het zand en legde haar daar neer,
Daarover zand: de golven komen weer
En dalen weer met lachen of geschrei –
Daar ligt bedolven mijne kleine Mei.
Herman Gorter. Fragment uit: Mei. Een gedicht. Bron: De Nieuwe Gids. Jaargang 4. W. Versluys, Amsterdam 1889
Mei. Een gedicht. KB. Het hele gedicht is te lezen op de site van de DBNL.

het is lente, de dakpannen
drogen in de zon
we hebben lang gewacht
terwijl we in de auto zaten
en de regen hoorden op het dak
(ook dat was tijd die wij
genomen hebben)

het is lente, in het bos
ontkrullen zich de varens
als de halzen van violen
en aan de palen hangen
groene druppels isolatieglas
te glinsteren

het is goed om nu te wachten,
te kijken en te luisteren

en te weten dat er dingen zijn
om het zonlicht op te vangen
ze deden dat al voor wij
hier verschenen, en ook als wij
er niet meer zijn, het licht
zal niet verloren gaan.
Mirjam van Hee. Uit: De bramenpluk. De Bezige Bij, 2002.

Je bent lelijk en vet,
een lastig portret,
je hebt hoorntjes op je kop.
Je bent vies en je drinkt,
je hebt een hangbuik, je stinkt,
je hebt wratten met haren erop.
En daarom hou ik van jou.

Je bent wreed en ruw,
stiekem en sluw,
boosaardig, vals en venijnig.
Je bent onoprecht,
door en door slecht,
gierig, gemeen en sjagrijnig.
En daarom hou ik van jou!
Colin McNaughton, vertaling Kien Seebregts. Uit: Er staat een taart in lichterlaaie. Jan van Coillie. Ill. Harmen van Straaten. Maretak/Davidsfonds/Infodok, 2004.