Max Velthuijsprijs Wim Hofman
always ourselves we find in the sea
e.e. cummings
Toen was ik nog jong en bezonnen en de zon scheen overal op en hij liet mij
alles zien. Kijk, zei hij, dit is dit, dat is dat. Op het dak blink ik, een
haan bezorg ik een vuurrood spookoog. Langs de weg groeiden toen brandnetels,
braambossen, dwaalkruid. In het dorre gras bij de kromme boom lag rot sponzig
fruit met de geur van zure cider en het venijnige gezoem van zwartgeel
gestreepte wespen. Stof wolkte op, dorre bladeren maakten een rondedansje. De
wind deed toen, lang geleden god na en de wolken bootsten alles na en werden
daarom door de boze wind gestraft. De regen, hard begonnen, zocht uiteindelijk
zoetjes de goot. Het water maakte van die gevoelige en droevige geluidjes en de
regenboog stond wel drieduizend meter hoog, boven de zee. Bij de slordige
vloedlijn een stuk hout met letters, geheimtaal, een vloek.
Dat moest terug vanwaar het kwam. Alles moest terug, de golven in, de plank, de
arme, vierarmige zeester, de vieze vis, de werkschoen vol zand.
Ze begonnen met duidelijke tegenzin aan een onduidelijke tocht. Mocht alleen
met mij mee een zwarte steen, koud en nat en rond, hij vulde precies mijn hand.
Wim Hofman. Uit: ‘Op zekere dag ziet u plotsklaps de ware liefde’, Querido, 2009.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!