Moeder, iets groens, waar geen hek omheen staat,
is dat nu ‘buiten’?
Of is alles zo recht, met een sloot en een doelpaal
en wachters, die ’s avonds gaan sluiten?

Aan het eind van lijn negen, daar is ook zowat
het eind van de huizen,
maar waar ik verleden zomer nog zat
daar liggen nou buizen.
Het is net of de steen veel rooier wordt
aan het eind van de stad,
en of het weer veel mooier wordt
dan je ’t binnen had.
Maar de bomen zijn kleiner
en toch is het fijner
dan ’t kerkhof met die kruisen.
Ik ga samen met Piet
op het voorbalkon, tussen de mensen d’r benen.
De conducteur, die ziet ons niet
en aan ’t eindpunt zijn we verdwenen.
Maar een keer heeft ie ons gezien;
dat kwam door Piet, dat loeder,
en die vent heeft niet eens naar ons kaartje gevraagd,
wat een stommerik, hè moeder?
J.M.W. Scheltema. Uit: Chansons, gedichten en studentenliederen. Van Gennep, 1948.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *