Het sneeuwt traag. Zo op het oog valt alles omhoog,
gewichtloosheid in. (Zo val ik in mijn lettergrepen,
zo word ik een beetje omhooggezeten in de fauteuils
van mijn regels.) Iemand, god, houdt adem in
en daarin sneeuwt het. Oerwit is ontploft
en de ontploffing blijft hangen. Kale kandelaarboom heeft
op takken van één centimeter dik, vijf centimeter sneeuw.
Het is zoals onderstrepen: bovenstrepen.
Het is nacht, melkweg en dansante.
Mijn tuin ligt zich wit te luisteren
zoals een pointillistisch schilderij nog altijd hoort
wat er destijds op werd aangebracht:
afwezigheid van zwaartekracht.
Herman de Coninck. Uit: De gedichten. Arbeiderspers, 1998.