Niet schattig
In dit boek vind je allerlei griezeldieren. Als je niet bang bent voor spinnen, dan misschien toch wel voor een krokodil, schorpioen, gifslang, tijger of haai.
Of misschien ben je banger voor steekbeesten die je gewoon in de buurt kunt tegenkomen, zoals teken, kwallen en wespen. Ook daar kun je over lezen.
Je kunt dan zelf uitmaken hoe eng of gevaarlijk ze zijn.
Ook zul je dieren tegenkomen die gevaarlijker zij dan je dacht. Dieren die er schattig uitzien maar niet zo schattig zijn, zoals de panda en het nijlpaard.
[…]
Dieren die eng doen
Levend vlees
Een horzel is een vlieg zonder mond en zonder angel. Hij kan dus niet bijten of steken. Zelf is de horzel dan ook niet eng, maar zijn kinderen – maden – zijn dat wel. Anders dan de maden van bromvliegen, die van vlees van dode dieren leven, eten horzelmaden vlees van levende dieren. Van een hert bijvoorbeeld. Ze leven onder de huid. Op hun woonplek ontstaat een flinke bult. Als de maden groot genoeg zijn, kruipen ze naar buiten om zich te verpoppen. De runderhorzel leeft in Europa. In tropisch Amerika heb je de mensenhorzel. Die heet zo omdat zjin maden ook weleens in mensen leven. Freek Vonk nam er drie mee naar Nederland. Ze zaten in zijn been.
Geert-Jan Roebers. Uit: BEN NIET BANG voor de wilde dieren. Over spinnen, slangen, haaien en andere griezels. Illustraties Wendy Panders. Gottmer, 2017. 
Een boek over extreem verschillende wezens als de teek en de wenkkrab, de vogelspin en de zweefvlieg, de olifant, de luis en de pissebed, de zwarte kraai, de potvis en de gorilla, de malariamug en de Californische condor heeft een probleem.
Hoe breng je al die dieren bij elkaar? De insteek van dit boek is: het zijn allemaal op de een of andere manier griezels, volgens de makers van dit boek. 
Of iedereen dat met ze eens is valt te betwijfelen. Een gorilla mag dan eng zijn als je er een in het wild tegenkomt, dat zal toch weinig mensen overkomen en is bovendien van  een heel andere orde dan een teek, die tijdens een onschuldige boswandeling ongevraagd en ongemerkt in je kuit kruipt, waardoor je een invaliderende ziekte als Lyme kunt oplopen.
Onderverdeeld in hoofdstukken als ‘Gevaarlijke schatjes’, Smerige beesten’, Dieren die eng doen’ , Dieren met een slechte naam’ en ‘Onschuldige griezels’ en nog zo wat categoriëen komen de dieren en hun gevaren en leefwijzen voorbij.
Het geheel is een indrukwekkende, vrolijke en ook licht smerige verzameling van feiten en feitjes, vieze, mooie, grappige en afschrikwekkende tekeningen en foto’s.
Kinderen die graag over dieren lezen en griezelige dieren niet erg vinden zullen hiervan smullen. Sommige anderen zullen het wellicht gruwend wegleggen.
Een eclectisch, grappig leerzaam boek.

Hondenweer
Heb ik dat weer,
dit is toch geen buitje meer.
De regen komt met bakken neer.
Dit is wat je noemt nou
HONDENWEER!

Ik ga gauw naar binnen
bij de kachel liggen spinnen.
Mies van Hout. Uit: Dag poes! met teksten van Bette Westera, Koos Meinderts, Sjoerd Kuyper en Hans & Monique Hagen. Hoogland & Van Klaveren, 2017. 
Bijna tegelijkertijd met de opening van de expositie ‘Kattenliefde’ in de Rotterdamse Kunsthal verschijnt het prentenboek ‘Dag poes! van Mies van Hout.
Ze tekent hier poezen in al hun onnavolgbare gekkigheid, verbijstering, domheid, hooghartigheid, afweer en onweerstaanbare levensvreugde, in grote kleurige prenten.
Het effect van de platen wordt versterkt door de gedichten, die er fantastisch bij passen en al naargelang droogkomisch, verrukt, diep ontdaan of sluw en afwachtend van toon en sfeer zijn.
Het is een leuk gezelschapsspel om te raden welk gedicht van welke dichter(s) is.
Van wie is het gedicht hierboven, denken jullie?
De oplossing staat onderaan deze pagina. 
Dit is een boek om van te smullen. Geen kattenliefhebber kan dit laten liggen, en poëzieliefhebbers evenmin. Mensen die in beide categorieën vallen doen er goed aan onmiddellijk naar de boekhandel te rennen.

Oplossing: Het gedicht Hondenweer is geschreven door Koos Meinderts

elf treden
Wij hebben een houten trap
en die boen ik elke vier weken –
ik moet dat uitleggen, want
anders snapt niemand onze trap.

Je wrijft de elf treden eerst met
boenwas in en daarna wrijf
je ze weer uit met een andere
doek. Ik vind dat ik dat moet

vertellen voor kinderen die
na mij op aarde komen en in
dit huis gaan wonen: de droge
doek moet je op de tree leggen,
erop gaan zitten en dan heen

en weer schuiven met je kont.
[…]
    weet je boze

moeder precies dat je het niet
goed gedaan hebt in haar ogen.
Maar ik doe het niet voor haar.
Ik doe het voor onze lieve trap.
Ted van Lieshout. Uit: onder mijn matras de erwt. Leopold, 2017.
Dit is een wrang boek. Het is ook een spannend boek. Ted van Lieshout blijft er in slagen verrassende nieuwe dingen te maken. De toon van de gedichten is licht, de inhoud zwaar. Gedichten in allerlei soorten, vormen en maten, over een tobbend, eenzaam meisje met veel zorgen en een niet te prettige familie.
Je ontkomt als lezer niet aan een diep meegevoel met dit personage dat alles goed bedoelt, goudeerlijk doch onhandig communiceert en ondertussen de naarste details over de wereld waarin ze leeft onthult. Zoals in het gedicht ‘moederdag’ waarin luchtig het bestaan van bandieten ‘die maar al te graag van gratis kinderen gebruikmaken’ voorbijkomen. 
Van Lieshout weeft op formidabele wijze vorm en inhoud dooreen, en onderstreept de gedichten met foto’s van door hem zelf gemaakte, ongelukkig ogende poppenkoppen.
Geen luchthartige bundel, maar voor oudere kinderen wellicht uiterst herkenbaar.   

Kwijt
Ik kan haar niet vinden
in de drukte van de stad.
Ik heb me losgemaakt
ben haar kwijtgeraakt
en sta met bonkend hart
tussen al die mensen
al die benen.
Ze is verdwenen
zonder mij.
Mama, wist ik nou maar waar je was!
Helemaal in paniek
misselijk en ziek
zie ik dan haar hemelsblauwe jas.
Nicolle van den Hurk. Uit: Hemelsblauwe jas. Karmijn, 2017.
Lef kan uitgeverij Karmijn niet ontzegd worden: als kleine, jonge uitgeverij een poeziebundel uitgeven.  
Alleen spijtig dat ´Hemelsblauwe jas´ niet heel bijzonder is. De gedichten zijn herkenbaar, maar erg eenvoudig in taal, thematiek, ritme en rijm en, op een paar gedichten na, nergens opvallend, speciaal of met een randje.
Ook de tekeningen blijven, op enkele uitschieters na zoals de tekening bij het hierboven geciteerde gedicht, steken in alledaagsheid. Van dit soort jeugdpoëzie is er genoeg, of teveel.
Hopelijk probeert Karmijn het nog eens met een spannender bundel.