De keizer was een ijdeltuit,
hij gaf alleen om kleren.
En als hij voor de spiegel stond,
dan draaide hij daar uren rond
en dacht niet aan regeren.
’t Was winkel in en winkel uit
en nieuwe jassen passen,
een smokinghemd, een harembroek
en laarzen en een omslagdoek
en twintig zijden dassen.
Hij liep er als een haantje bij…
en niemand die er wat van zei.

Toen meldden zich bij het paleis
twee hele vreemde heren.
Die deugden voor geen sikkepit,
maar ja, hun boord was hagelwit…
het leken wel meneren.
Zij stelden zich als wevers voor
van wonderbare stoffen:
de kleur uniek en het patroon
niet zomaar wat, niet doodgewoon,
maar echt onovertroffen.
Daarbij bezat ook elke lap
een heel speciale eigenschap.

Wie dom was kon de stof niet zien…
dat was het wonderbare.
En wie niet deugde voor zijn werk,
lakei, minister, kok of klerk,
stond óók vergeefs te staren.
De keizer dacht: ‘Da’s twee in één!
Ik krijg weer nieuwe kleren,
terwijl meteen die wonderstof
mij toont wie dom zijn aan het hof
en wie d’r niks presteren!
Hij zei dus: ‘Heren, aan de slag
en het moet klaar vóór Keizersdag.’

Meteen ging ’t in de massa rond:
‘De keizer draagt geen kleren!’
De lijfwacht zei met strakke mond:
‘Naar huis, kijk enkel naar de grond,
en niet op reageren.’
Maar nee, de keizer hief zijn hoofd
en bleef de mensen groeten…
gekleed in slechts de keizerskroon.
Hij dacht: ’t Is mijn verdiende loon –
en liep de hele route.

En zijn lakei liep in de pas
en droeg zijn sleep, die er niet was.
Martine Bijl. Uit: Er was eens een prins en die wou een prinses. Illustraties Noëlle Smit. Gottmer, 2011.
Het lelijke eendje, De prinses op de erwt, De wolf en de zeven geitjes, De nachtegaal, de gouden bal, De nieuwe kleren van de keizer en De gelaarsde kat: zeven klassieke sprookjes op rijm gezet door Martine Bijl en getekend door Noëlle Smit.
Stevig prentenboek dat lekker in de hand ligt. Soepele, jambische eindrijmen met af en toe een grap, zoals hierboven over meneren met witte boorden. In de sprookjesachtige tekeningen komen leuke grappen voor. Om voor te lezen of om je te laten voorlezen door Martine Bijl herself: ‘De nieuwe kleren van de keizer’ en ‘De prinses op de erwt’ voorgelezen.

Hoor je je
‘Verdraag’ zei je, ‘mijn hoofd tegen je aan
en zing of praat dan luister ik aan je botten

hoe jij je stem hoort want ik hoor je stem door de lucht
tegen mijn trommelvlies maar jij hoort hem op je botten.’

Dus ik zong Berend Botje en je hoofd
lag op mijn rug, ‘het is waar’ zei je. ‘Hij kaatst terug.’
Eva Gerlach. Uit: Oog in oog in oog in oog. Querido, 2001.

Koppig
En, wat zien we?
-Een konijn natuurlijk!
-Een konijn. En?
-En? Ik zie een konijn.
-En tegelijkertijd een…?
-Konijn zeg ik toch!
-Eend.
-Eend?
-Oren snavel zie je wel?
-Ik zie alleen een konijn.
-En een eend.
-Een konijn!
-Eend!
-Konijn!
-Konijn konijn konijn!
Mustafa Stitou. Illustratie Martijn van der Linden. Uit: Zo mooi anders. Een gedichtenprentenboek. Lemniscaat, 2015. 
Goed idee: een gedichtenprentenboek op groot formaat, waarin illustratoren van naam en faam hun lievelingsgedicht voorzien van beeld.  Zo tekent Marijke ten Cate de wind uit een gedicht van Wim Hofman, maakt Linde Faas een melancholische plaat bij ‘Kom terug’ van Toon Tellegen, voorziet Georgien Overwater ‘De sprookjesschrijver’ van Annie M.G. Schmidt van een nieuwe jas en schept Martijn van der Linden een nieuw beest bij bovengenoemd gedicht van Mustafa Stitou. Sommige tekeningen zijn geslaagder dan andere. Bart Moeyaerts ‘Siberie’ roept bij mij warmere en vrolijker beelden op dan de dramatische pluizenstorm die Ingrid Schubert er van maakt, maar daar staat Sanne te Loos ingetogen doch absoluut geweldige plaat bij Hans Hagens ‘Verf, steen of klei’ tegenover.
Mijn favoriet is Dieter Schuberts Blauwbilgorgel, die er nooit meer anders uit zal zien dan als deze dikbillige, bolwangige  vrolijkerd met trompetjes op zijn hoofd. 
Jammer van de wat nietszeggende titel en het saaie omslag. Maar dat is dan ook het enige aan dit boek dat jammer is.

Vragen wij vandaag aandacht voor de lucht
Zie haar trillen!
Kijk hier buigt zij rond de schoorsteen!
Hier wordt zij uitgespuugd!
Kijk hier raakt zij te water!
Vliegt zij over een ijsschots!
en rent door de huizen!
De lucht gaat in het schaap!
De lucht gaat in de bever!

Hier verdwijnt lucht in het toetje!
Kijk die vla haar vasthouden!
Die moet!
Die moet in een kind terechtkomen!

En jawel we tellen af!
Drie!
De lepel wordt opgeheven!
Twee!
Het vliegtuig vliegt al aan!
Een!
De lucht gaat in het kind
Marije Langelaar. Uit: De rivier als vlakte. De Arbeiderspers, 2003.