In de kleine sjoel
staat een kacheltje
en het brandt heel goed.
En de rebbe leert
lieve kinderen
hoe je schrijven moet.

’t Is Hebreeuws nog wel,
dus heel moeilijk hoor,
het moet keurig net.
Heb je ’t mooi gedaan,
dan wordt een vlaggetje
in je schrift gezet.

En de rebbe zegt:
‘Wie bevatten kan
wat dit boek beschrijft,
die vindt ver van huis
iets van huis terug,
waar hij ook verblijft.

Lieve kinderen,
diepe duisternis
krijg je te doorstaan.
Daarom geef ik jullie
een klein lichtje mee,
dat nooit uit zal gaan.’
Willem Wilmink. ‘Mijn herinnering aan een Jiddisch liedje’. Uit: Verzamelde liedjes en gedichten. Prometheus, 2010. 

De printer is kwaad
en dat laat hij ook horen:
snuivend
schuift hij
papier naar voren.
– –
Je hoorde dat mama een appeltje schilde.
En je wist niet eens dat je een appeltje wilde,
maar het water liep in je mond.
Je hoorde het mes. Het ging rond en rond,
en toen wilde je even later nog méér.
Want toen hoorde je wéér
dat mes.
In een peer.
– –
Mijn beste beste vriend
is komen logeren.
In de nacht
hoor ik zijn adem
zacht
heen-en-weren.
Edward van de Vendel. Uit: Mijn fijne geluidenboekje. Illustraties Mattias De Leeuws. De Eenhoorn, 2013.
Een poëzieprentenboek met vijftig gedichtjes over alledaagse geluiden: chips eten, nagels knippen, het koffiezetapparaat. Het boek is genomineerd voor de Kinderpoëzieprijs die op 14 door een vakjury wordt uitgereikt op de feestdag van de Boekenjuffen en – meesters.
Vanaf 3 jaar.

Dag meneer de koning,
wat gaat u doen vandaag?

Eerst hang ik de vlag uit
voor mijn moeder in Den Haag.

En dan meneer de koning,
wat doet u verder deze dag?

Dan eet ik een beschuitje
met een bergje hagelslag.

En daarna meneer de koning,
als u uitgegeten bent?

Dan reis ik met mijn vrouw
naar het pittoreske Purmerend.

En daar meneer de koning,
wat doet u zoal op bezoek?

Ik wuif en ik schud handen
en hap hier en daar wat koek.

En hoe meneer de koning,
besluit u Koningsdag?

Ik ga vroeg mijn bed in,
maar eerst strijk ik de vlag.
Koos Meinderts. Uit: De liedjesalmanak lente en zomer. Illustr. Annette Fienieg. Rubinstein, 2014.
Leeftijd 3+

Kijk, hier wonen Pim en Pom.
Die witte met streepjes is Pim.
En die zwarte daar, dat is Pom.
Ze wonen bij de Vrouw, het allerliefste baasje van de wereld.
Zo begint het verhaal over de twee katten die elkaars beste vrienden zijn. Ze worden ontvoerd, ontsnappen en verdwalen. 
Spannend, als kleuter zou ik er behoorlijk van op tilt zijn gegaan.
Naar Fiep Westendorp en Mies Bouhuys.
Over het grote avontuur van Pim en Pim is een bioscoopfilm gemaakt. Een voorproefje:

Vrijdag

Het is vrijdag. Goede
vrijdag zeggen mijn vader en moeder.
Waarom nou goede?
Jezus gaat dood, ze hangen
hem op, de kaarsen moeten uit.
Hij staat op een plaatje,
mooie ogen. Ze kijken me steeds aan.
Niet vervelend, meer
niet-bang-zijn-in-het-donker-
het-geeft-niet-dat-je-liegt-ogen.
Morgen is het Pasen. We steken
nieuwe kaarsen aan,
dan leeft hij weer.
Goed van hem
doodgaan en toch niet.
Diet Groothuis. Uit: Waar ik ben. Illustraties Merel Ecykerman. De Eenhoorn, 2012.

We spelen dat ik jou

als aan een boom gebonden ezel vond.
Vlug gooi je alle jassen op de grond
voor mij.
Ik ben de koning
op jouw rug.
Ik zwaai met buxustakken
op een broodhaan met
een choco-ei er aan.
Nu jij als koning!, roep ik,
ik wil ezel zijn! Mijn kont
lijkt wel van hout, je harde rug doet pijn.
De ezel bukt, bijt in mijn dij.
We ruilend gieren om
en nemen nog een ei.
Diet Groothuis. Uit: Waar ik ben. Illustraties Merel Eyckerman. De Eenhoorn, 2012.

‘Zal ik je eens een levensgevaarlijke kus geven?’
Ze ging op haar tenen staan, legde haar hand in mijn nek
en gaf mij een levensgevaarlijke kus,
zo’n kus die aan een zijden draadje hangt
en heen en weer zwiept, om zijn as tolt en wegschiet –

ik kon hem niet tegenhouden, ik riep, zwaaide met mijn armen,
holde hem achterna –

zo’n kus die zich omdraait
en aanlegt, iets hoger, iets lager,
zo’n dodelijke kus.
Toon Tellegen. Uit: Zoen me tot ik spin. Ill. Wolf Erlbruch. Querido, 2011.
Bovenstaand gedicht is geplaatst met toestemming vooraf van uitgeverij Querido.

Réveil des oiseaux (Messiaen)
Luchters doven. Lente. Middernacht.
Drie nachtegalen gaan er flink op los,
steenuil en draaihals roepen zacht.

Witkeel en hop wekken de lijster
in het hout en op trompet. Strijkers
zetten aan: het eerste licht. Een Dageraad
die welke ochtend ook misstaan zou
als een boerenmeid een waaier
begint te gloren in de zaal.

Dan vangt een verpletterend
Krieken aan – roodborst, merel,
koekoek samen door één snavel.

Opperste vervoering door de rijen
watergolf en bont. Abonnementhouders
klimmen op hun stoelen. Kledingstukken
en programmaboekjes vliegen in het rond.
Het frontbalkon gaat het begeven.

De Steinway getranssubstantieerd
tot een jacquetbestaarte Pelikaan
verheft zijn lijfje krachtig van de aarde.
Erik Menkveld. Uit: De karpersimulator. De Bezige Bij, 1997. 

In de winter is slapen kinderspel,
in de lente kun je het gewoon vergeten.

De dagen worden nu geweven van een lichtere
stof, en ik duw opnieuw tere zinnen
in de vier hoeken van de aarde.

Spreek nu opnieuw de dagen aan
bij hun voornaam, herken
de zondag aan zijn stralend nietsdoen.

Aan alle moeders schenk ik een zondagskind,
kleef met één zaaigebaar alle versnipperde
liefdesbrieven tot een wenkende landkaart.

Wie zijn mond spoelt met verse lentezon,
vindt meteen woorden die uit zingen gaan.
Daniel Billiet. Uit: Wat van de liefde niet gezegd kan worden. Ill. Heide Boonen. Clavis, 2006.

Toen de wereld krapper werd,
kwam men elkaar vaker tegen.

Van eerst verlegen kijken
kwam wijzen, meten
en vergelijken.

Geen navel was even diep,
geen twee tenen ter wereld
precies even groot.

Alle dieren bloosden
hun wangen en billen rood.

Niemand had het ooit gemerkt,
maar iedereen bleek bloot.

Over het vel
van elk geraamte
bouwde men een huis
van schaamte.

De een kreeg een vacht,
de ander veren.

En twee van alle dieren
kregen kleren.
Jaap Robben. Uit: Als iemand ooit mijn botjes vindt. Ill. Benjamin Leroy. De Geus, 2012.
Deze bundel is genomineerd voor de Kinderpoëzieprijs 2014, een nieuwe Belgische poëzieprijs die op 14 mei wordt uitgereikt. De andere genomineerden zijn Ted van Lieshout met ‘Ik ben bijzonder, misschien ben ik een wonder’, Bette Westera met ‘Aan de kant, ik ben je oma niet’ en Edward van de Vendel met zelfs twee titels: ‘Ik juich voor jou’ en ‘Mijn fijne geluidenboekje’: Kinderpoëzieprijs 2014