De zee kun je horen
met je handen voor je oren,
in een kokkel,
in een mosterdpotje,
of aan zee.
Judith Herzberg. Uit: Beemdgras, 1968. G.A. van Oorschot. 

Hetzelfde
Ik rende met mijn oma door de mist
waar zon in prikte. ‘Hee oma,’ vroeg ik,
‘als ik dus constant verander en dat gaat door
tot ik sterf wie ben ik dan, wat kan je

mij noemen.’ ‘Ja,’ zei ze, ‘we gaan
snel voorbij maar iets binnenin blijft hetzelfde.’

‘Wat,’ vroeg ik, ze nam een slok sportdrank. ‘Luister kind,’ zei
ze rennend als de beste naast me, ‘de
holte in de wervelstorm dat ben
jij.’
Eva Gerlach. Uit: Oog in oog in oog in oog. Illustraties Sieb Posthuma. Querido, 2001.
Dit gedicht is geplaatst met toestemming vooraf van uitgeverij Querido.

Sjonge, jonge, jonge, wat een kou was dat
in de IJstijd lang gelee!
Toen je midden in de zomer zelfs nog wintertenen had
en de allerdikste ijsbeer nog te klappertanden zat
en je elke dag naar school ging met de slee.
Hatsjee, hatsjee,
en de meester, nou, die liep niet maar die glee.
Ja, dat waren mooie tijden, maar die tijden zijn geweest,
ook al zit je nog te bibberen als je erover leest.
En zoiets waar je het koud van krijgt, maar dat er niet meer is
nou, dat noemen ze historie of te wel geschiedenis.

Geschiedenis, geschiedenis, dat is het wat we willen,
geschiedenis, geschiedenis om lekker van te rillen.

Sjonge, jonge, jonge, wat een angst was dat
voor zo’n mammoet lang gelee.
En je was toch gauw zo’n twintig dagen op het jagerspad,
voordat je zo’n beest dan eind’lijk aan je speer geregen had
en dan moest je nog goed weten wat je dee.
O wee, o wee,
anders stampte hij je mooi in de puree.
Ja, dat waren barre tijden, maar die tijden zijn geweest,
ook al zit je nog te bibberen als je erover leest.
En zoiets waar je het koud van krijgt maar dat er niet meer is,
nou, dat noemen ze historie of te wel geschiedenis.

Geschiedenis, geschiedenis, dat is het wat we willen,
geschiedenis, geschiedenis om lekker van te rillen.

Sjonge, jonge, jonge, wat een schrik was dat
met die Vikings lang gelee.
Steeds wanneer zo’n drakenschip weer voor de kust gevaren had,
ging die boodschap als een lopend vuurtje door de hele stad
en dan riepen alle mensen ach en wee.
Ach nee, ach nee.

Ja, dat waren woeste tijden, maar die tijden zijn geweest,
ook al zit je nog te bibberen als je erover leest.
En zoiets waar je het koud van krijgt maar dat er niet meer is,
nou, dat noemen ze historie of te wel geschiedenis.

Dus iets waar je het koud van krijg, maar dat er niet meer is
dat noemen ze historie, dat heet geschiedenis.
Jan Boerstoel. Uit: Last van goeie raad. Bert Bakker, 1984/Er staat een taart in lichterlaaie. De 120 grappigste gedichten voor kinderen. Samenstelling Jan van Coillie. Ill. Harmen van Straaten. Maretak/Davidsfonds/Infodok, 2004.

Sneeuwpop in de zon

Dit is zijn laatste dag.
Zijn neus en ogen zijn al weg.
Zijn hoed staat scheef net als zijn mond.
Naast hem liggen op de grond
zijn das, de knopen van mijn oude jas.
Totdat de zon hem smelten laat
staat hij op wacht als een soldaat.
Dit is zijn laatste dag.
Maar neem dat niet te zwaar.
Gegroet. Tot volgend jaar.
Diet Groothuis. Uit: Waar ik ben. Illustraties Merel Eyckerman. De Eenhoorn, 2012.

Waarom lig jij in mijn bedje?
Je bent te groot en te warm.
Ga maar in je eigen bedje liggen.

Waarom lig jij in mijn bedje?
Omdat ik er goed in pas.
Niet waar.
Je past er helemaal niet goed in.
Ga maar in je eigen bed liggen.

Waarom lig jij in mijn bedje?
Omdat ik slaap.
Niet waar.
Je ogen zijn open.
Ga maar in je eigen bed liggen.
Beer wordt terugverbannen naar zijn eigen bed maar vindt hond daar en gooit hem eruit. Die vindt hondbeer in zijn eigen bed, gooit hem eruit. Die vindt… enzovoorts. 
In dit uiterst doordachte, mooi en handig vormgegeven peuterboek speelt Joke van Leeuwen op begrijpelijke wijze met taal, met begrippen als ‘waarom’ en ‘daarom’ , met verstoppen en andere plaatsbepalingen. Illustraties zijn vrolijk, rustig en helder. Vlag en Wimpel in 2012. 
Joke van Leeuwen. Uit: Waarom lig jij in mijn bedje? Querido, 2012.
Joke van Leeuwen kreeg gisteren de Constantijn Huygensprijs voor haar hele oeuvre. De prijs bestaat uit 10.000 euro. In 2011 ging de prijs naar A.F.Th. van der Heijden. 

ik ben een boom
ik ben een boom
ik ben een oude holle boom

ik ben een boom
ik ben een boom
en in mijn stam woont een uil

oehoe oehoe
oehoe oehoe
oehoe oehoe hoe hoe hoe
Marit Törnqvist. Uit: Jij en ik en mijn rode fiets. Versjes van Jujja Wieslander. Bewerkt door Hans en Monique Hagen. Querido, 2010.
Dit gedicht is geplaatst met toestemming vooraf van uitgeverij Querido.
Dit jaar is Marit Törnqvist 25 jaar illustrator. Meer over haar en haar werk lees je hier.

Er waren twee kabouters, At en Ot,
zo klein dat zij niet in de mens
geloofden, alleen een beetje in god.
Op een dag naar het leek als altijd
kwam een prinsesje voorbij. Ze zei kijk
dat is aardig, bukte en alsof zij bloemetjes
plukte, pakte zij Ot en At en stak
zoals alle prinsesjes de hele zaak in haar zak.
Zo kwamen zij in het paleis, de avond
viel, dat hou je niet tegen, maar terstond
ontstak het prinsesje opnieuw de zon,
zodat Ot en At ineens wisten dat
zij waren in het paradijs en god bestond.
Dat was de eerste dag. Zij sliepen die nacht
in luciferdoosjes van de koning onder zacht
geurende zakdoekjes van de koningin.
En de volgende dag vroeg het prinsesje, wat
zal ik eens voor jullie kopen, waarin
hebben jullie nu de meeste zin.
En Ot en At wilden natuurlijk dat
het kermis was met chocola, een reuzenrad,
draaimolens en heel veel limonade.
Toen ging het prinsesje naar de stad
en wat bracht zij wel mee?
Vliegtuigjes, botsauto’tjes, geweertjes
een draaiorgeltje van jesterdee
slagroomijs en mooie rooie kleertjes.
En het werd alle dagen kermis in ‘t paleis
want At en Ot konden de trappen eerst
niet op of af en nooit alleen naar de w.c.
maar met het vliegtuigje ging het van een twee
drie en was het prinsesje van de wijs
dan draaiden zij het orgeltje van jesterdee.
Maar ook moesten de kabouters leren.
En Ot telde op en At trok af.
Ze kregen boeken met gouden woorden,
zo groot dat zij uren langs de blad-
zijden moesten lopen en ze zere
voeten kregen van het leren begrijpen
wat er stond en de potloden waren
zo zwaar dat ze alleen maar samen
en dan nog hele korte brieven konden
schrijven, bijvoorbeeld alleen hun namen.
En toen de dagen voorbij waren in het paleis
gingen zij weer weg, het was een lange reis
terug naar het bos en hun huisje stond
er als altijd. Hoe het prinsesje dat wel vond?
Ze huilde zoals ze nog nooit had gehuild,
totdat zij op een dag aan het paleisraam stond
en uit de bomen van het park een duif
verscheen met een klein briefje in zijn mond,
zo klein dat zij het haast niet lezen kon.
Er stond: dag god een zoen van At en Ot.
Rutger Kopland. Uit: Het orgeltje van yesterday. Van Oorschot, 1968.

Adem in
Adem in
Adem kind
Drink de Wind

Slaap en zucht
Adem lucht
Geeuw maar, gaap maar, kind
Jij maakt nu de wind

Waai maar in je slaap
Droom de wind tot storm
Drijf de zwarte wolken voort
Jaag het stof van Zuid naar Noord

Adem uit
Adem uit
Blaas maar door en door, hoor
Hoor hoe ginds het noodweer huilt
Kindje, adem in, jij schept de wind, klein kindje
Kraaien zeilen, schepen zweven op jouw zucht
Adem lucht
Adem lucht
Peer Wittenbols. Uit: Zwemmen met je kleren aan. Scheurkalender Jeugdpoëzie 2011. Samenstelling Karel Eyckman en Ineke Holzhaus. Van Gennep, 2010.