Ik ben boos. Verkeerde
been uit bed gestapt? Ruzie?
Weet niet. Foute jurk misschien.

Boos.

Mijn mond is een mistwolk, mijn ogen
zijn spleten vol hagel en regen, donder
in mijn oren die niemand kan horen.

Blijf ik zo? Boos?

Als de klok nul slaat, de kat
Portugees praat, mijn moeder
een ei legt, het huis ‘dank je wel’ zegt
dan blijf ik altijd zo.

Boos.
Diet Groothuis. Uit: Waar ik ben. Illustraties Merel Ecykerman. De Eenhoorn, 2012
Leeftijd 6+

Kijk, een kikker!
Nee, een kikker is nat
en een kikker is glad.
Deze is droog
en zit vol wrat.
Dan weet ik het!
Dit is een …
Heel goed.

Kijk, nog een pad!
Nee, deze is nat
en deze is glad.
Is dit dan een kikker?
Nee, een kikker is dikker.
O, dan is het die ander!
De …
Heel goed!

Kijk, nog een salamander!
Want deze
heeft geen wrat
en is glad
en nat.
Maar deze is dikker!
Dus dit is de…
Hè hè.
Sjoerd Kuyper. Uit: Komt dat zien! Komt dat zien! Querido 2008.
Dit gedicht is geplaatst met toestemming vooraf van uitgeverij Querido.

Dieren,
Wie viert er vandaag zijn verjaardag?
Als dat niemand is, wie wil hem dan alsnog vooruit vieren?
Als dat ook niemand is, wie wil er dan iets anders vieren en mij uitnodigen voor taart en gebak?
Als dat nog steeds niemand is, wie wil er dan zomaar een taart bakken (wel met honing en room en zoete gelei en gesmolten suiker) en vragen of ik langskom om hem op te eten?
Als dat niemand is, wat dan?
Weten jullie wat te gronde is? Dat ga ik.
Help mij.
De beer
Toon Tellegen. Uit: Brieven aan niemand anders. Illustraties Mance Post. Querido, 1997.
Dit gedicht is geplaatst met toestemming vooraf van uitgeverij Querido.

De wind zat een verhaaltje voor te lezen
aan zeven boterbloemen in het gras.
Hij schreide zelf een beetje toen hij las,
want het was een triest verhaal van de Twee Wezen.

De zwaluw zei: Ik ken ook een verhaal
over een groene kever zonder zorgen,
maar hij werd opgegeten dinsdagmorgen,
is dat niet om te huilen allemaal?

Wie at hem op? vroegen de boterbloemen.
Ik, zei de zwaluw en hij keek bedroefd.
Ja, ja, de kevers worden zwaar beproefd.
Ik kan u nog wel meer gevallen noemen.

De lammetjes, die pas geboren waren,
begonnen ook te schreien alle twee;
ze wisten niet waarom, maar deden mee
en kwamen urenlang niet tot bedaren.

Alleen de koe, het was een heel intelligente,
zei: Hemel, waarom huilen jullie nou?
De boterbloemen zeiden: O mevrouw,
het is zo heerlijk om te  huilen in de lente.
Annie M. G. Schmidt. Uit: Ziezo. De 347 kinderversjes. Querido 2004. 
Het is Annie M. G. Schmidtweek 2013. Dat vieren we natuurlijk met een van haar gedichten.
Dit gedicht is geplaatst met toestemming vooraf van uitgeverij Querido.

Ik leerde boom:

een b, en dan twee
rondjes. Zo: oo.
Dan nog de m
en daar stond boom.

Ik kocht een schrift
en in het schrift
schreef ik een boek.

Boom, schreef ik,
boom, boom, boom
– op ieder blad
een boom.

Het stond zó vol
met bomen,
dat ik dacht:
dit is een boek
over een bos.

Ik leerde roos:
de r en weer
die oo en dan
de s van Sjoerd.

En ik kocht
nóg een schrift
en ik schreef
wéér een boek.

Roos schreef ik,
roos, roos, roos,
en dacht: een boek
zó vol met rozen
is een boek
over een tuin.

Dat was boek twee.

Daarna schreef ik
een boek over de zee.
Sjoerd Kuyper. Uit: ‘Zeepziederij de Adelaar’, Veen 1994.

Mama doet aan de lijn.

Ze eet wiphammen
uit de broodrooster
en kaas 
van een magere koe.
Maar als er visite komt
eet ze koekjes
voor die ene keer, mag het wel.
Maar als er iemand jarig is
eet ze taartjes
voor die ene keer, mag het wel.
Maar als het zondag is
eet ze pralines
voor die ene keer, mag het wel.
Maar als ik eens
om iets lekkers vraag
voor die ene keer, mag het niet.
Riet Wille. Uit: Zuurtjes en zoetjes. Tielt, 1984/Een japon voor mijn kameleon. Averbode, 2002.

Wie hier toch woont, die moest zich schamen.
Zijn onderbroek hangt aan de lamp,
een schoolboek slingert langs de ramen,
zijn stoel vol spullen is een ramp.
Zijn regenjas ligt op de schommel,
over de wekker hangt een pet,
zijn hemd ligt in de koekjestrommel,
een hagedis ligt in zijn bed.
Zijn grote sokken langs de muren
verspreiden een onfrisse geur
tot in de huizen van de buren,
zijn broek hangt doelloos aan de deur.
Wie hier toch woont, die moest zich schamen,
niet soms, maar ieder ogenblik.
Wie woont er dan? Ik noem geen namen.
Wie woont er dan? Nou ja. Dus ik.
Shel Silverstein. Uit: Licht op zolder. Vertaling Willem Wilmink. Fontein, 1983.

Het was nog vroeg, een dag in mei
De zon stond glurend op
Met tere stralen warmde zij
De Westertorentop.
De stad, gehuld in nachtgewaad
Keek naar de oude toren
Die zei dat in de dageraad
De lente was geboren.
Deze stem, zo diep en zacht
Die hoorde ook Babet
Een eendagsvlieg die rond middernacht
Op aarde was gezet.

Babet zei tot haar pap en mam
Ik ben nu zes uur oud
Voor een eendagsvlieg uit Amsterdam
Hoog tijd dat zij eens trouwt.
Lieve mamma, lieve pappa
Ik hou van jullie beiden
Maar mijn besluit staat vast, ik ga
Ik moet van jullie scheiden.
Babetje, sprak haar vader toen
We houden je niet tegen
Geef mamma nog een laatste zoen
Dan krijg je onze zegen.
Benjamin del Canho. Fragment uit ‘De ballade van de eendagsvlieg’. Van Oorschot, 2009.