Vader, hebt u van uw leven
Al een wereldvlucht gemaakt?
Nee joch.

Zijn er wel onder uw auto
Wandelaars of zo geraakt?
Nee joch.

Bent u wel eens bij een mooi groot
Spoorwegongeluk geweest?
Nee joch.

Hebt u wel eens in een wedstrijd
Op de wielerbaan gesjeest?
Nee joch.

Sloeg u wel eens het record van
Dansen op de lange baan?
Nee joch.

Hoeveel maal bent u gescheiden?
Bent u ook failliet gegaan?
Nee joch.

En bent u nog nooit beroofd óók?
Schoof u opium, Papa?
Nee joch.

Stond u wel eens in de kranten
Op de foto-pagina?
Nee joch.

Toen vroeg Jantje maar niet verder
Draaide om en greep zijn muts,
Stapte op zijn motorfietsje,
Dacht: die Pa van mij, da’s pruts.
J.P.J.H. Clinge Doorenbos. Uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is. Gedichten voor kinderen van alle leeftijden, gekozen door Tine van Buul en Bianca Stigter. Querido, 2006. 
Dit gedicht is geplaatst met toestemming vooraf van uitgever Querido.

Een paar hoeken om en je staat in de stilte
op een bodem, tussen oude muren, lagen metselwerk
in zomaar een winter. Uit de tijd gestapt.

Het vriest. Kinderen – theemutsjes op lompe beentjes –
rapen takken en sneeuw van de grond net zoals zij
eeuwen geleden deden tussen de stenen

het gemetselde lapwerk in het zwijgen van het hof
waar als je goed luistert ijle stemmen misschien
de flarden van iets mateloos naar het heden zingen.

Dit is nu, vandaag. Het schemert al. De kinderen
spelen zoals ze spelen, omringd door tijd
waar jij niet bent. Jij kijkt naar hun herinneringen.
Esther Jansma. Uit: Altijd vandaag. Arbeiderspers, 2006.

Verbeeld je bij kaarslicht de stal op die avond,
gebruik om de kou daar te voelen wat neervalt
in vlokken, om honger te voelen de afwas
en voor de woestijn al wat draait rond de aardas.

Verbeeld je de stal in de nacht na die avond,
Maria en Jozef en, meer op de voorgrond –
je rimpels zijn prooi van een handdoek geworden –
het slapende kindje in doeken gewonden.

Verbeeld je drie koningen, drie karavanen,
drie stralen veeleer die de ster nader kwamen,
kamelen, hun vracht, het geklingel van bellen
(het kindeke had nog niet veel te vertellen,

verdiende geen galmende klokken op voorhand).
Verbeeld je de Heer, die op peilloze afstand
Zichzelf voor het eerst in de Heiland herkende:
een dakloze in een geboren ontheemde.
Joseph Brodsky. Uit: Kerstgedichten. Vertaling uit het Russisch door Peter Zeeman. De Bezige Bij, 2005.

We waren van het voetbal teruggekeerd,
we hadden een treinstel verruïneerd
en we liepen nog wat door de angstige stad
en toen riep er eentje: ‘Hé! Zie je dat!
Daar is verdomme
een ster gekomme!’

Toen riep er een ander: ‘Herejee,
dat is een nieuw geintje van de ME:
nu jagen ze ons weer op de vlucht
met helicopters, hoog in de lucht,
en er zijn honden
aan vastgebonden.’

Maar je hoorde geen motor, het bleef zo stil,
en min of meer tegen onze wil
liepen we mee met die zwervende ster
en Japie zei nog: ‘Ik zie al van ver
waar die ster heengaat:
Tweede Jan Steenstraat.’

Een dronken kerel zong er een lied:
‘Driehoog achter is het geschied.’
En hij had gelijk in zijn dronkenschap,
dus wij liepen over een donkere trap
zachter en zachter
naar driehoog achter.
Willem Wilmink. Uit: Verzamelde liedjes en gedichten. Prometheus, 2010.

Nu we allemaal aan tafel zitten
wou ik het maar gezegd hebben.

Als iedereen even zijn servet met
stillevens omdraait, zijn beker met
zonderbodemdessin ondersteboven
op zijn schoot plaatst, dan ga ik het
nu niet tactisch brengen.

Ik ben vannacht door de wereld bezocht.
De wereld bleek zeer levendig.
We kunnen wel spreken van geil.
Ik kon het ook niet helpen, heus,
jullie moeder bood weerstand.

Ik wou maar zeggen dat we niet gek moeten
opkijken als er straks een nieuwe wereld in mij
groeit, een betere wellicht.

En kunnen we dan nu verder eten?
We hebben honger.
Johanna Geels. Uit: Detox. Atlas, 2010.

Soms,
het gebeurt weleens,
worden gedachten zwarte vissen.
Ze botsen tegen de glazen muren
van mijn hoofd.

Maar ik laat het er niet bij.
Ik wrijf ze op tot blinkende vogels,
doe het raam open
en wuif ze eruit.

Een veer zweeft na.
Een zwarte.
Maar de vogels zijn verdwenen.
Gil vander Heyden. Uit: Liefde zat je als gegoten. Clavis, 2008.

De kerstman zat te brommen in zijn witte baard:
Ik ga dit jaar beslist niet naar de mensen.
Ze zijn ’t over ’t algemeen bepaald niet waard,
ze hebben altijd zulke overdreven wensen.
Ze zijn zo dom, ze zijn zo ijdel en ze snoeven zo
en dan die radio, en dan die radio.
Ik zal het voortaan dus maar liever laten
of zal ik nóg eens met ze praten…?

Nee, zei de kerstman, nee,
het gaat op aarde niet meer volgens mijn idee.
Hoor die mensen toch es jokken
onder ’t luiden van de klokken.
Ik ga nooit meer naar beneden met de slee.
Nee, zei de kerstman, nee.

Er kwamen zeven dames in een zeppelin,
een damescomité met zijden rokken.
Ze wilden ogenblikkelijk de kerstman zien.
Ze zeiden: O, we zijn zo vreselijk geschrokken!
U krijgt van ons een goud horloge en een half miljoen
en nog een kerstkalkoen, en nóg een kerstkalkoen.
U weet niet half wat u voor ons betekent,
wij hebben zo op u gerekend!

Nee, zei de kerstman, nee,
ga maar weer verder met je damescomité.
Ga maar luiden met je klokken,
en maar ruisen met je rokken,
maar ‘k kom niet meer beneden met de slee.
Nee, zei de kerstman, nee.

Er kwamen zeven heren in een vliegmachien,
dat was een comité met hoge hoeden.
Ze lieten een verzoekschrift aan de kerstman zien,
ze wilden ook nog wel z’n onkosten vergoeden.
Ze zeiden: Ach. Ze zeiden: Toe. Ze zeiden: Alstublieft.
Wij zijn toch zo gegriefd, wij zijn toch zo gegriefd.
U weet niet half wat u voor ons betekent,
wij hebben zo op u gerekend!

Nee, zei de kerstman, nee,
ga maar weer verder met je hele comité.
Ga maar luiden met je klokken
onder al die witte vlokken.
Steek je kaarsjes aan, maar ik doe niet meer mee.
Nee, zei de kerstman, nee.

De kerstman zat zo treurig op zijn sneeuwen bed…
Hij voelde zich zo koud en onbegrepen.
Toen kwam er een klein meisje op een autoped
in haar pyjamaatje met wit en roze strepen:
Als u niet komt, als u niet komt, dan doet ons hart zo zeer,
dan is ’t geen Kerstmis meer, dan is ’t geen Kerstmis meer.
We voelen ons zo vreselijk verlaten
en daarom kom ik met u praten…

Tja, zei de kerstman, tja…
Nou, ik denk er nog wel even over na.
Ik breng enkel nog wat treintjes
en wat poppen voor de kleintjes.
Nou, ik denk zo, dat ik nog wel even ga…
Ja, zei de kerstman, ja!
Annie M.G. Schmidt. Uit: Ziezo. Querido, 2004. 
Dit gedicht is geplaatst met toestemming vooraf door uitgeverij Querido.

O koop’ren ploert, o zwerkflambouw.
(Wat zegt-ie nou? Wat zegt-ie nou?)
wiens schijnsel tot de einder stiet
(Ik snap het niet. Ik snap het niet.)
o immer gloende levensbron
(Het is de zon! Het is de zon!)
die droogt der gronden slib en sop.
(Hou nu maar op. Hou nu maar op.)
Joke van Leeuwen. Uit: Ozo Heppiejer. Versjes. Ill. Joke van Leeuwen. Querido, 2012. 
Dit gedicht is geplaatst met toestemming vooraf van uitgeverij Querido.
Speciale editie van de oergeliefde versjesbundel Ozo Heppie, met tien nieuwe gedichten. Om zeer heppie van te worden.

Tante Nel heeft kippenvel
Op haar arm en op haar been
Zelfs op haar grote teen
Op haar rug en in haar nek
Kippenvel op elke plek.

Tante Nel heeft kippenvel
En nu ook een kippenkop
Met een rooie kam erop
Door haar nette kleren
Prikken witte kippenveren
Tante Nel is in een wip
Van kop tot kont een kip.

Elke dag legt ze nu een ei
O wat kakelt ze dan blij
Elke nacht gaat ze op stok
Bij de kippen in het hok
En is het weer eens volle maan
Dan droomt ze van een knappe haan
En dat hij zegt o tante Nel
Jij hebt echt het mooiste vel.
Koos Meinderts. Uit: Er ging een vis uit fietsen 1997/Leve het nijlpaard, De Harmonie, 2001/Er staat een taart in lichterlaaie. Samenstelling Jan van Coillie. Davidsfonds/Infodok, 2004.

 

Een vogel viel krakend uit de takken
wolken haperden in de lucht
alles werd wit en leeg
we lagen languit op de grond

opa brak ijspegels uit zijn snor
alles is anders, zei hij
en toch is niets veranderd

behalve dan het licht, zei ik
en ik dacht aan hoe de zomer
nog nooit zo ver was
weggeweest.
Jef Aerts. Uit: Er zit een feest in mij. Querido’s Poëziespektakel 5. Samenstelling Ted van Lieshout, Querido, 2012.
Dit gedicht is geplaatst met toestemming vooraf van uitgeverij Querido.