Hoe moet een cadeautje zich gedragen?
Als een geheim.
Als een pakketje met vragen.
Als iets stiekems,
als een raadsel
met een strik en een lusje.
En vooral
als iets voor mij
en niet voor mijn zusje.

(Sint,
ik vind
dat ik u dit moest laten weten.
Want vorig jaar was u het
denk ik
een beetje
vergeten.)
Edward van de Vendel. Uit: Hoera voor Superguppie. Tekeningen Fleur van de Weel. Querido, 2010.
Dit gedicht is geplaatst met toestemming vooraf van uitgeverij Querido.

Het roodborstje pikt aan het venster: tin! tin!
en zegt: Ach, doe open en laat mij er in.
Doe open, lief meisje, ‘k weet anders geen raad,
Zo sneeuwt en zo waait het hier buiten op straat.
Ik sterf van de koude, toe, laat mij er binnen,
‘k Zal zoet zijn en allerlei grapjes beginnen.

Het meisje deed open en gaf, op haar schoot,
Aan ’t roodborstje suiker en kruimeltjes brood.
Wat was toen het vogeltje vrolijk! – het sprong
En danste op haar schouder, het piepte en het zong,
Het vloog van de tafel de kamer in ’t ronde,
En dankte ’t lief meisje, zo goed het maar konde.

Maar toen het daar buiten zo koud niet meer was,
En ’t zonnetje scheen, zat roodborstje voor ’t glas.
Het speelde niet langer, maar keek door de ruit,
En piepte zo droevig, als wou het er uit;
Het meisje deed open; wip! vloog het daarhenen,
En was een, twee, drie, in de bomen verdwenen.
J.J.A. Goeverneur (1809-1889). Uit: De Nederlandse Kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten. Verzameld door Gerrit Komrij. Prometheus, 2007/Fabelen en gedichtjes. (Goeverneurs Fabelboek). Met 24 plaatjes naar Otto Erelman. Leeuwarden, z.j. (Eerste druk 1835).