Hoe ook je huid getint is
en je haar, er huist in ieder hoofd
een wit en zwart gebied en een plek
waar alle grijs van de wereld in zit. Maar ook

veelkleurigheid zoals in licht
verborgen is en die zich steeds
ontpopt wanneer een flinter zon op regen botst.

Ver weg, dichtbij, er is voor elk
dezelfde zonnebol waarrond de aarde
tolt met ons er samen op.
Hester Knibbe. Uit: Scheurkalender Jeugdpoëzie. Van Gennep, 2011.

“Ken je Eefje? Eefje Donkerblauw?
Eefje is een koningin. Maar niemand weet dat. Behalve Eefje zelf.
Eefje houdt erg veel van donkerblauw.
Elke morgen wipt ze uit haar donkerblauwe bed.
Op donkerblauwe pantoffels stapt ze langs de donkerblauwe trap naar beneden.
‘Dag donkerblauwe tafel met de donkerblauwe stoelen!’ zingt ze opgewekt.
En uit de donkerblauwe kast haalt ze een donkerblauw potje
met donkerblauwe jam van donkerblauwe bessen.”
Geert de Kockere. Uit: Eefje Donkerblauw. Illustraties  Lieve Baeten. De Eenhoorn, 2009.
Waarom Eefje van donkerblauw houdt, weet niemand. “Het is gewoon zo. Net zoals met niezen. Je moet of je moet niet.”  Maar als ze koning Goudgeel tegenkomt gebeuren er rare dingen met Eefje. Ze wil misschien wel met hem trouwen maar ze houdt niet van geel. Liefde is blauw, vindt ze. Ze oefent om van geel te houden. Schildert gele bloemen op haar donkerblauwe theepot en trekt een donkerblauwe trui met gele stippen aan. Na een tijdje houdt ze ook van geel. Daar komen natuurlijk groene kinderen van. En als die trouwen met Prins Avondrood of Geeltje ook rode, oranje, gele, blauwe en paarse. Een regenboog bij elkaar.
Alle kleuren zijn mooi, volgens prentenboekklassieker Eefje Donkerblauw. Mooie, indirecte manier om een actueel thema over het voetlicht te brengen.
Het boek is opnieuw uitgebracht door uitgeverij De Eenhoorn en stond in de Top 10 van ‘Het mooiste kinderboek aller tijden’, een initiatief van http://www.stichtinglezen.be/.
Leeftijd: 4+

ik knip iets
heel erg moeilijks uit
het wordt misschien
een olifant
o nee toch niet
de slurf valt eraf
het wordt een krokodil
of is het een giraf

ik knip iets
veel te moeilijks uit
het wordt misschien
geen dier
het lijkt misschien
wel nergens op
ik maak een prop papier
Hans en Monique Hagen. Uit: Tikken tegen de maan. 50 kindergedichten uit Nederland en Vlaanderen, verzameld door Joke van Leeuwen. Ons Erfdeel vzw 2010.

Je kunt weer stemmen voor de Nederlandse Kinderjury! Dat kan tot 13 mei, tenminste als je 6-12 jaar bent.

De jury (dus alle kinderen die hun stem uitbrengen) reikt op 22 juni de Prijs van De Nederlandse Kinderjury 2011 uit. Je mag stemmen op maximaal drie boeken die vorig jaar voor het eerst zijn verschenen. Stemmen kan hier: http://www.kinderjury.nl/

Vorige winnaars waren bijvoorbeeld: Een weerwolf in de leeuwenkuil van Paul van Loon, Fantasia IV: Het Drakenei van Geronimo Stilton, Hoe overleef ik (zonder) dromen? van Francine Oomen en Groep acht aan de macht van Jacques Vriens.

Natuurlijk hebben boekwinkels en bibliotheken een tiplijst gemaakt, maar hé , je mag ook zelf iets bedenken! Wat dacht je bijvoorbeeld van een leuk gedichtenboek, zoals Wie heeft hier met verf lopen smijten”?
Wil je in de Senaat?
Sinds 2006 zitten 12 kinderen in de Senaat, uit elke provincie één. De twaalf Senaatsleden geven een gezicht aan de hele Kinderjury, schrijven het juryrapport en leggen uit wat zij van de boeken vinden. Ze moeten  – na de stemperiode – de boeken lezen waarop het meest is gestemd. Elk kind dat tijdens de stemperiode op zijn of haar favoriete boek stemt, kan solliciteren op een plek in de Senaat.

Stil
Ik weet ook zonder woorden
– een glimlach en een blik –
wat jij bedoelt.

Met honderd mensen om ons heen
zijn we toch helemaal alleen.
Wij. Jij en ik.

Hoe zal ik je vertellen
hoeveel ik van je hou.
En hoe het voelt.

Het is alsof ik op je lijk.
Zelfs als ik in de spiegel kijk
dan zie ik jou.
Andre Sollie. Uit: Altijd heb ik wat te vieren. Querido, 2008.

Op een der eerste lentedagen
voelde Wolf de honger knagen,
dus klopte hij bij grootmoe aan.
Ze deed open, zag hem staan
met scherpe tanden, valse lach.
Hij gromde grijnzend: ‘Goedendag.’
De arme grootmoe schrok zich naar:
Straks eet hij me op met huid en haar.
Ze sloeg de spijker op de kop
want hij vrat haar in één hap op.
Maar grootmoeder was taai en schriel,
hetgeen de wolf maar slecht beviel.
‘Ze is te weinig,’ klaagde hij.
‘dat is toch geen heel maal voor mij.
Na zo’n schriel scharminkel moet je
als wolf minstens nog een toetje.’
Terwijl hij heel boosaardig lachte,
zei hij: ‘Ik denk, dat ik zal wachten
tot Roodkapje, ’t mals, jong, ding,
terugkomt van haar wandeling.’
Grootmoe’s kleren, moet je weten,
die hij natuurlijk niet op had gegeten,
heeft hij opgeraapt en aangetrokken:
haar jas, haar muts en ook haar sokken.
Hij kamde en krulde zelfs zijn haar.
In grootmoe’s stoel zat Wolf toen klaar.
Het kleine meisje kwam al gauw
en vroeg aan Wolf tradititegetrouw,
‘O grootmoe, wat heb je ’n grote oren,’
‘Dan kan ik je beter horen.’
‘Wat ’n grote ogen!’ zei ze zoet.
‘Dan kan ik beter zien wat je doet,’
zei Wolf, terwijl hij naar haar staarde,
en watertandde en likkebaarde.
Na dat karkas, vol bot en haar,
dcht hij, smaakt zij als kaviaar.
Maar Roodkapje knipoogde en zei:
‘O wat een mooie bontjas heb jij!’

‘Fout!’ riep Wolf haar nijdig toe.
‘Wat heb je grote tanden, grootmoe,’
‘dát moet je zeggen, ezelskop.
Nou ja, dan eet ik je zo maar op.’
’t Kind lacht en trekt in een wipje
een revolver uit haar slipje.
Ze richt hem op het grote beest
en beng, beng… die is er geweest!
En week of wat later, ik weet ’t nog goed,
heb ik in het bos Roodkapje ontmoet.
Ik herkende haar bijna niet, dat snap je,
zo zonder cape en vrolijk rood kapje.
‘Hallo!’ riep ze vrolijk. ‘Zie je wel
mijn prachtige bontjas van WOLVENVEL!’
Roald Dahl. Uit: Gruwelijke rijmen. Ill. Quentin Blake. Fontein 2008.
Het boek is jammer genoeg niet meer leverbaar, dus je moet in antiquariaten zoeken. Vertaling: Huberte Friesendorp van: Roald Dahl’s revolting rhymes. Cape, 1982.

eergister
zag ik op het strand
1 dode witte kip
en 1 dode zwart-witgevlekte hond
met een strakke dikke buik
1 plastic viskist
met erop in blauw de woorden
VISMIJN VLISSINGEN
1 bamboestok van wel 2 meter
en 1 nat en donker kledingstuk
met een schroeivlek
een jas de zakken vol zeezand

kip en hond
zijn ergens op de Westerschelde
te water geraakt
hun schip vloog eerst in brand
brak toen in de storm en zonk
ze probeerden zich te redden
met die viskist van de vismijn ze gebruikten
de bamboestok als mast maakten
er de jas als vlag aan vast
maar niemand
die hen zag
of hoorde
het werd nacht en de storm nam toe
windkracht acht negen tien
het water was ijskoud
ze werden bang en maakten in paniek
harde geluiden (gekakel en geblaf)
ze kregen ruzie en werden ziek
van angst de kist kipte en de kip
viel eraf
en verdronk terstond de hond
zwom eerst nog wat rond
maar dronk jankend steeds meer water
later vond ik ze
kip
hond
kist
stok
jas

in die volgorde
en niet anders
zodat ik precies wist
wat er voorgevallen was

(dat van die harde storm
en van die brand
heb ik uit de krant)
Wim Hofman. Uit: Na de storm. Querido, 2005

Tegen de regen en tegen de wind.
Tegen verlegenheid.
Tegen andere kinderen.
Tegen gekijk.

Tegen mensen die staren.
Tegen iets moeten zeggen.

Hand op mijn haren.
Hand op mijn hoofd.

Hand voor mijn oren.
Hand tegen alles wat ik niet hoef te horen.

Tegen gedonder.
Tegen de zon.

Schuilhuisje, huilhuisje,
hut: capuchon.
Edward van de Vendel. Uit: Draken met stekkers en andere stripgedichten. Ill. Floor de Goede. Querido, 2010.
Het is vandaag Warmetruiendag. Dus extra trui aan, verwarming graadje lager. Lekker voor je lijf, goed voor de aarde. 

Het allermoeilijkst
Echt moeilijk is
achterstevoren een heuvel ophuppelen.

Vooruit naar beneden
gevaarlijk makkelijk, bijna over de kop.

Vooruit heuvel op
trekt zwaartekracht aan je benen.

Het allermoeilijkst is
omlaagachterstevorenhuppelend.
Diet Groothuis. Het allermoeilijkst. Uit: Wie heeft hier met verf lopen smijten? Querido, 2010.
Tijdens de Nationale Voorleesdagen las ik voor op basisschool Op Dreef in Zeist. Mijn gedicht ‘Het allermoeilijkst’ inspireerde de kinderen om het gedicht meteen uit te proberen. Helaas, het lokaal was te klein. In de pauze gingen ze buiten verder.