Fluwelen linten
engelharen

wol van schapen
zilvergaren
een veter uit
een voetbalschoen.
Oranje rijmt
op donkerblauw
en geel
op kikkergroen.
Soms zijn de draden los en wijd
en
hier
is
een steekje kwijt.
Dat is niet erg
dat is juist goed
omdat ik daardoor
denken moet
aan mijn vriend
die dichter is.
Van meters aan
geschiedenis
– garen uit een
wollen jas
van vroeger die
mij niet meer past
en rafeldraden
uit een sprei –
zo breit hij een
gedicht voor mij.
Een versje dat
geen woorden heeft
maar in de winter
warmte geeft.
Mirjam van Houten. Uit: Wie heeft hier met verf lopen smijten. Querido, 2010.
Iedereen een vrolijk en gedichtenrijk 2011 gewenst!

Dit gedicht is geplaatst met toestemming vooraf van uitgeverij Querido.

Met kerst plaats ik een verhaal in plaats van poëzie. Dit jaar is dat Een Witte Kerst’ van Godfried Bomans:
Er was eens een man die het kerstfeest grondig wilde vieren. Hij haalde een laddertje uit de schuur en spande langs het plafond de rode papieren slingers die daarvoor garant zijn. Aan de lamp hing hij een van die rode bellen, die opgevouwen weinig lijken, maar naderhand nog aardig meevallen. Toen dekte hij de tafel. Hij had hiervoor urenlang over drie winkels verdeeld in de rij gestaan, maar het zag er dan ook goed uit. Naast elk bord stak hij ten slotte een kaarsje aan, waarvan je er tien in een doos koopt, en klapte in zijn handen. Dit was het teken om binnen te komen. Zijn vrouw en kinderen, die al die tijd in de keuken elkaar met een verlegen glimlach hadden aangekeken, kwamen bedremmeld binnen. “Nee maar,” zeiden ze, “dat had je niet moeten doen.” Maar omdat hij het toch gedaan had gingen ze blij zitten en keken elkaar warm aan. “En nu gaan we niet alleen smullen,” zei de man, ” we moeten ook beseffen wat er nu eigenlijk gebeurd is.”
En hij las voor hoe Maria en Jozef alle herbergen afliepen, maar nergens was er plaats. Maar het kind werd ten slotte toch geboren, zij het in een stal. En toen begonnen ze te eten, want nu mocht het, al was er dan veel ellende in de wereld.
“Kijk,” zei de man “dat is nu Kerst vieren en zo hoort het eigenlijk.” En daarin had hij gelijk. En zij verwonderden zich over de hardvochtigheid van al die herbergiers, maar het was ook tweeduizend jaar geleden moet je denken, zo iets kwam nu niet meer voor. En op dat ogenblik werd er gebeld. De man legde de banketstaaf die hij juist aan de mond bracht, verstoord weer op zijn bord.
“Dat is nu vervelend,” zei hij, “er is ook altijd wat.” Hij knoopte zijn servet los, sloeg de kruimels van zijn knie en slofte naar de voordeur. Er stond een man op de stoep met een baard en heldere, lichte ogen. Hij vroeg of hij hier ook schuilen mocht, want het sneeuwde zo. Het was namelijk een witte Kerst, dat heb ik nog vergeten te zeggen, hoe kan ik zo dom zijn. De beide mannen keken elkaar een ogenblik zwijgend aan en toen werd de een door een grote drift bevangen. “Uitgerekend op Kerstmis,” zei hij, “zijn er geen andere avonden.” En hij sloeg de deur hard achter zich dicht. Maar terug in de kamer kwam er een vreemd gevoel over hem en de tulband smaakte hem niet. “Ik ga nog eens even kijken,” zei hij, “er is iets gebeurd, maar ik weet niet wat.” Hij liep terug naar de stoep en keek in de warrelende sneeuw. Daar zag hij de man nog juist om de hoek verdwijnen, met een jonge vrouw naast zich, die zwanger was. Hij holde naar de hoek en tuurde de straat af, maar er was niemand meer te zien. Die twee leken wel in de sneeuw te zijn opgelost. Want het was, zoals gezegd, een witte Kerst.
Toen hij weer in de kamer kwam zag hij bleek en er stonden tranen in zijn ogen. “Zeg maar even niets,” zei hij, “die wind is wat schraal, het gaat wel weer over.” En dat was ook zo, men moet zich over die dingen kunnen heen zetten. Het werd nog een heel prettig Kerstfeest, het was in jaren niet zo echt geweest. Het bleef sneeuwen, de hele nacht door en zelfs het kind werd opnieuw in een schuur geboren.
Meer lezen: http://www.vragenoverkerst.nl/kerstverhalen/beroemde-verhalen
Godfried Bomans. Een witte kerst.

 
Ik wens je een goede  kerst. Morgen hier – traditiegetrouw – een kerstverhaal.

Tante Nel is niet mijn tante,
maar ze is het wel geweest.
Tante Nel was ooit mijn tante.
Nu is tante Nel een geest.

Altijd als ik jarig ben,

komt ze op bezoek.
Dan wil ze ook een kopje thee

en een plakje koek.

Ze komt niet door de voordeur.

Ze belt niet aan, welnee.

Ze zweeft gewoon naar binnen
en neemt een kopje thee.

Niemand kan haar horen,
niemand kan haar zien,
behalve ik. Daar zit ze,

naast tante Evelien.

Ze kijkt nieuwsgierig om zich heen
en blijft niet al te lang.
Ze drinkt haar thee, ze eet haar koek
en zweeft weer naar de gang.

Ik doe de voordeur open,

maar tante is al weg.
Ik zie nog net haar hoedje
verdwijnen door de heg.

Het is een vrolijk hoedje,
een hoedje met een veer.
‘Dag, Bette!’ roept het hoedje.
‘Tot volgend jaar maar weer.’
Bette Westera. Uit: Mijn zusje achter het behang. Familiepoëzie. Ill. Barbara de Wolf.  De Fontein, 2008. Cd met liedjes met muziek van Diederik van Essel.

De nacht is koud en helder
Er is een ronde maan.
Er klinken klikklakhoefjes:
Daar komt een ezel aan.

Hij draagt een vrouw: Maria.

Ze rilt zo nu en dan.
Ze vraagt: ‘Zijn we er bijna?’
‘Nog even,’ zegt haar man.

Mieke van Hooft. Uit: Kerstverhaal. Illustraties Tineke Eirink. Holland, 2008.
Kerstpoëzie is vrij zeldzaam. Dit boekje vertelt in lieve, korte gedichten het kerstverhaal aan jonge kinderen. Nostalgische tekeningen.

Ozewiezewoze

wiezewalla
kristalla
kristoze
wiezewoze
wieze, wies, wies, wies, wies.

Truusje Vrooland-Löb. Uit: Hop, hop, paardje. Zingen en spelen met je kindje. Ill. Ceseli Josephus Jitta. Ploegsma, 2010.
Nonsensversjes met lekkere s-klanken waarop het prima zachtjes wiegen is. Wie zingt er nog, behalve op een koor of onder de douche? En zingen met je kinderen is helemaal verleden tijd.  Mocht je met je kleintjes willen zingen, dan is ‘Hop, hop, paardje’ een fijn boekje. Ruim zeventig behoorlijk bekende kinderliedjes voor op schoot, over eten of in bad, slaap- en wiegeliedjes en zingen met je handen. Inclusief enige pedagogische toelichting. 

Ver weg, achter een muur van bomen,
lag ooit een piepklein dorp.
Het heette Lapje.
Lapje stond op geen enkele kaart.
Wegwijzers ernaartoe waren er niet.
Niemand kwam langs,
niemand ging weg.

Alle mensen leken op elkaar.
Ze droegen min of meer dezelfde kleren
in min of meer dezelfde kleuren.

Lapje stond op geen enkele kaart.
Wegwijzers ernaartoe waren er niet.
Niemand kwam langs,
niemand ging weg.
Maar op een donkere, zwoele nacht,
toen bijna alle dieren en mensen sliepen,
slofte iemand langs de muur van bomen…
Riet Wille. Uit: Lapje of het verhaal van een kind dat haar naam vindt. Ill. Jan de Kinder. De Eenhoorn, 2010.
Lapje is anders. Ze eet andere dingen, speelt andere spelletjes en versiert haar kleren anders dan haar dorpsgenoten. Hoe komen Lea en Lea aan zo’n ander kind? Poëtisch boek, dat qua tekst sterker uitgewerkt had kunnen worden met mooie tekeningen.

Een koe in Apeldoorn,
die had haar staart verloren,
die had haar staart verloren, zo maar, midden in de week.
Ze was op straat gaan lopen
om kina-wijn te verkopen
en heeft die staart verloren, toen ze eventjes niet keek.

Ze kon ‘m nergens vinden
en vroeg aan alle vrinden:
Heb jullie ook een staart gezien? Zo eentje met een kwast?
Nee, zeiden alle ossen,
en zeker niet een losse,
we hebben wel een staart gezien, maar ja, die zat nog vast!

Je ziet het niet van voren!
zei men in Apeldoorn,
je ziet het wel van achteren, maar hindert dat? Och kom…
De koe ging aan het schreien
en alle ossen zeien:
We kunnen haar niet troosten want ze wil die staart weerom.

En toen kwam er een vrindje,
een lief klein koeiekindje,
dat zei: Ik heb vanmorgen toch zo’n rare koe gezien,
twee staarten aan haar bastje,
aan ied’re staart een kwastje,
zou een daarvan de staart zijn, die verloren is, misschien?

Toen riepen alle ossen tegelijk: Hoera! Hoera!
En – heeft de koe haar staart terug?
Nou, reken maar van ja!
Annie M.G.Schmidt. Uit: Ziezo. Querido, 2004.
Dit gedicht is geplaatst met toestemming vooraf van uitgeverij Querido.

Ik kan eel veel.

Oor wat een oop:
Ik elp mam in et uis.
Ik ups rond als een muis.
Ik ijs een blok met mijn kraan.
Ik kan op mijn oofd staan.
Ik ak out voor et vuur.
Ik klim – up! – op de muur.
Kijk, ik oest met mijn and voor mijn mond.
Soms uil ik luid naar de maan als een ond.
Of ik ijg als een ert.
O ja, ik ol zo ard als Bert.
Ik ren als een aas!
En in uis ben ik de baas.
Ik spring zo oog als een kerk.
En ik doe geen alf werk.
Eus, ik kan eel veel.
Maar de h, die kan ik niet

Lydia Rood. Uit: Er staat een taart in lichterlaaie. Samenstelling Jan van Coillie, ill. Harmen van Straaten. Maretak/Davidsfonds/Infodok, 2004 (ook in: Mijn zak zit vol met niks. Zwijsen, 2001).

Ik flieg, schreef Jaap. Toen werd
de juffrouw kwaad. Ze riep iets
over een harde en een zachte
klank. Haar stem hamerde
op mijn bank. Jaap vloog al uit
het raam. Ik zag wolken in zijn
ogen. Hij stak zijn armen uit.
“Vlieg Japie,” riep ik luid. Ik wil
ook wel Fliegen met een F, maar
 met mijn vlieg moet ik blijven in de les.

Margreet Schouwenaar. Uit: Voor het slapen wordt het langzaam nacht. Ill. Marloes van den Berg. Sjaloom, 2010.