Graaf een kuil
en plant je boom
voorzichtig
naast de mijne.

Kunnen ze elkaar
uit de wind houden
als het stormt

of in de middagzon
samen zwijgen.

En als ze ’s avonds
door de wimpers
van hun twijgen
naar elkaar kijken
beginnen ze al
op een bos te lijken.
Jaap Robben. Uit: Zullen we een bos beginnen? De Geus, 2008.

Dissus

Leeftijdscategorie: 12+

Wel eens van Odysseus gehoord, de Griekse held die de wereld overzwierf en spannende avonturen beleefde? Zijn verhalen blijven verteld worden, door heel veel schrijvers.  Simon van der Geest is een nieuwe ster en hij heeft een superoriginele hervertelling van het Odysseusverhaal geschreven. 
Odysseus is Dissus, een Hollandse jongen die met zijn vrienden ‘zwaar verdwaald’ raakt. Ze worden in een schuur opgesloten door boerenreus Eenoog, in varkens veranderd door Kirke met honingrood haar, door Windman in een luchtballon geholpen en ze moeten langs zingende Sirenen.
“‘Jongens, luister: Sirenen
die zingen dus en lokken je,
je fietst zo van de dijk,
psssjt, je banden lek, je valt,
en knak, je breekt je nek.’
Dus iedereen moest kauwgom in z’n oren
iedereen behalve ik
Ja, Kirke kon wel zeggen
‘mooier dan je eigen bed’
dat wilde ik wel es horen
Ik ging achterop bij Job
en bond mijn benen stevig vast
aan de bagagedrager
Job keek me vragend aan
Ik zei: ‘Al doe ik raar,
als jij maar altijd doorfietst, hé.’
Hij trok z’n schouders op, ‘Oké’.’
En op de dijk
trapten we flink door en
iedereen keek strak naar voren
en toen
Een kietel in m’n oren
ik was als in m’n blootje
in een badkuip vol vogels, warme vogels,
ik kon niet meer denken, ademen
ik zag ze daar
aan de voet van de dijk:
ze droegen geen kleren
maar een lijf vol veren
lieve ogen die trokken aan mij,
zoefden we ze zo voorbij!
Ik bonkte op Job,
riep: ‘Stop! Omkeren!’
Ik wilde die veren
Ik wilde ze zoenen
Ik wilde weer terug
Maar Job sjeesde door,
trok zich niets aan
van mijn knokkels in z’n rug”
Geweldig, geschreven in een mooi vrij ritme en rijm.

Simon van der Geest. Dissus. Tekeningen Jan Jutte. Querido, 2010

Voor het eerst een merel
horen zingen.
Het eerste witte viooltje
gvonden.
De kastanjes in bloei.

Het eerste speenkruidbloempje
gezien.
De eerste zwaluw waargenomen.
Voor het eerst gegeten zonder
lamp.

Bloeiend klein Hoefblad
gevonden.
Voor het eerst een koekoek
gehoord.
Het eerste gras gemaaid.

De kersenbomen bloeien.
De peren in bloei.
De appels in bloesemtooi.
De eerste aardbeien.
De aalbessen rijp.

De kersen rijp.
De haver op het veld rijp.
De eerste peren.
De laatste maaltijd zonder
lamp.

De eerste appels.
De eerste druiven.
Het laatste bad in de open
lucht.
Het vertrek van de zwaluwen.

Het laatste gras gemaaid.
Voor het eerst de kachel aan.
De eerste rijp.
De laatste roos.
De eerste sneeuw gevallen.
Jules Deelder. Uit: Als je goed om je heen kijkt, zie je dat alles gekleurd is. Querido, 2006.

Dit gedicht is geplaatst met toestemming vooraf van uitgeverij Querido.

‘Niet het klokhuis opeten!
Straks groeit er een boom uit je oor!’

Ik deed alsof ik hem wegsmeet
maar toen ze even niet keek,
slikte ik hem door

Ik heb gewacht
en hem elke morgen water gegeven
(met een gieter en een spiegel)
Maar na twee weken
nog niks te zien

Toen heb ik gegoogeld op ‘appelboom kweken’
Daar stond ‘De grond moet kalkhoudend zijn’
(tandpasta gebruikt)
en ‘Geef elk jaar een ruime hoeveelheid kompost’
een theezakje en wat koffieprut – toen zat het aardig vol)

Weer gewacht
Veel in de zon gelegen. Op mijn zij
(Mijn moeder steeds zeuren: wat lig je daar  nou
en meer van die dingen, ik hoorde ’t maar half)

En vanmorgen toen ik in de spiegel keek:
ja, hoor
Een twijgje
met een blaadje
Volgend jaar, stel je voor:
appeltjes uit eigen oor

Simon van der Geest. Uit: Ik wil een naam van chocola. Querido, 2009.

Dit gedicht is geplaatst met toestemming vooraf van uitgeverij Querido.

Ik heet Lucy Harding.
Gewoon Lucy –
het is geen afkorting.
Alleen mensen uit de stad
heten Lucienne.
Ik kom niet uit de stad.
Ik kom van De Strijd.
Zo heeft oma de boerderij genoemd.
Ze zei altijd:
‘Het is een strijd
om het land hier te bewerken;
een strijd om te overleven.’
En dat heeft ze goed gedaan.
Overleven, bedoel ik.
Toen ze een paar jaar geleden stierf,
was ze tweeënnegentig.
Ze ligt op de heuvel begraven
naast opa,
met uitzicht over hun boerderij,
en ze denkt vast:
waarom is mijn dochter
met zo’n man getrouwd?
Een gelijkhebber
die nooit gelijk heeft
al denkt hij van wel.
Hij is pa,
maar ik wil niet over hem praten.
Zo begint ‘De roep van de wolf’ van Steven Herrick.
Lucy en Jake zijn buren in een afgelegen gebied van Australië.
In vrije verzen en korte hoofdstukken komt hun leven heel dicht op je huid.
Tweede boek van een spannend drieluik over kinderen op het Australische platteland.
Hard, hartverscheurend soms en lief. 

Wanneer ik loop in Oldenzaal
of Middelburg of Stadskanaal,
dan komt er altijd iemand aan
die vraagt: weet u de Lindenlaan?
Zo iemand vraagt dat met een blik
vol blij vertrouwen. Dan zeg ik:
pardon ik ben hier zelf vreemd.

En zo ontmoet ik alle dagen
figuren die maar blijven vragen:
waar gaan wij heen met de cultuur
en waarom is de jam zo duur?
Is er nog Hoop in deze Tijd?
Dan moet ik zeggen, tot mijn spijt:
pardon ik ben hier zelf vreemd.

Komt er weer oorlog? vragen zij,
komt er nog eens een tiende mei,
en heeft het leven dan wel zin?
Zo ja, waar zit die zin dan in?
En zijn wij op de goede weg?
Waarop ik altijd treurig zeg:
pardon ik ben hier zelf vreemd,

Maar om u heen zijn mensen zat

die altijd weten hoe of wat.
Zij weten waar – in dit bestaan-
de weg is naar de Lindenlaan.
Annie M.G.Schmidt. Uit: Tot hier toe. Querido, 1990.

Dit gedicht is geplaatst met toestemming vooraf van uitgeverij Querido.

Ik wil in een gedicht kunnen plaatsnemen
als in een rijtuig.
Ik wil ‘Vort!’ kunnen zeggen of ‘Ik ben zo ver!’.

De zon moet schijnen
en omstanders moeten blijven staan en naar mij roepen:
‘Met wat voor bestemming rijdt u daar weg?’

Modder moet opspatten
en ik moet door elkaar worden geslingerd als een bejaarde prelaat,
terwijl ik iets grijp om mij aan vast te houden
en terugroep:

‘Een onbekende!’
Toon Tellegen. Uit: Gedichten 1977-1999. Querido, 2000.

Dit gedicht is geplaatst met toestemming vooraf van uitgeverij Querido.

Dertien kusjes in een kistje
met een strikje in het touw.
Dertien kusjes in een kistje
en ze zijn alleen voor jou.

Dertien kusjes in een busje
met een lusje in het lint.
Dertien kusjes in een busje
van je allerliefste kind.

Koos Meinderts. In: Verdriet is drie sokken, illustraties Annette Fienieq. Lemniscaat, 2008.
Er hoort een cd bij met liedjes van Thijs Borsten, gezongen door Harrie Jekkers&Fay Lovsky, met o.a. Eric Vaarzon Morel (flamencogitaar) en Eric Vloeimans (trompet).

Wel zeven lange weken heb ik ijverig gebroed
op zeven witte eieren, toen was het eindelijk goed.
De schalen gingen open, en er kroop uit ieder ei
een kopje, en een lijfje, en twee vleugeltjes erbij.

En even later,
na zeven plonsjes,
zag ik ze zwemmen,
mijn zeven donsjes!
Ze gingen drogen
in ’t warme gras,
en keken rond hoe
de wereld was.

Ik krijg maar niet genoeg van dat gesnater en geslobber,
ik kijk mijn ogen uit naar dat gespetter en gedobber!

Maar straks wanneer het avond wordt, dan zijn ze stil en moe.
Dan zwemmen ze haast slapend alle zeven naar me toe.
Ik spreid mijn witte veren uit, ik houd mijn vleugels klaar.
Daar kruipen ze dan tussen, alle zeven bij elkaar.
Harriet Laurey. In: Een schelp aan je oor, met tekeningen van Tineke Meirink. Uitgeverij Holland, 2001.

Komt een duif van honderd pond,
een olijfboom in zijn klauwen,
bij mijn oren met zijn mond
vol van koren zoete vrouwen,
vol van kirrende verhalen
hoe de oorlog is verdwenen
en herhaalt ze honderd malen:
alle malen zal ik wenen.

Mag ik niet vloeken als het vuur
van een stad, sinds lang herbouwd,
voortrolt uit een kamermuur,
rondlaait en mij wakker houdt?

Kom vanavond met verhalen
hoe de oorlog is verdwenen,
en herhaal ze honderd malen:
alle malen zal ik wenen.
Leo Vroman in: Domweg gelukkig in de Dapperstraat, Prometheus/Bert Bakker 1990.